Beste lezer,
In dit jaarverslag blikt de Rechtspraak terug op 2022; een jaar waarin de coronacrisis, zeker in het begin, nog grote invloed had. Nederland heeft sindsdien de rug gerecht en de ogen weer op de toekomst gericht. Toch blijft het waardevol om terug te kijken. We kunnen leren van een periode waarin de mensen van onze organisatie toonden dat zij altijd rechtspraak mogelijk blijven maken, ongeacht de omstandigheden. In dit jaarverslag leggen wij rekenschap af over hun werk.
Hoewel de pandemie een endemie is geworden, voelt het niet alsof de rust in de samenleving is weergekeerd. Ik zie een overheid die op steeds meer vlakken vastloopt. Ook voor onze organisatie zijn het geen gemakkelijke tijden. We kampen nog met een tekort aan rechters en de werkdruk is hoog. De mensen van de Rechtspraak doen er, soms ten koste van zichzelf, alles aan om te voorkomen dat de gevolgen hiervan de samenleving raken. We zetten vol in op het aantrekken en opleiden van nieuwe rechters en collega’s die hen ondersteunen. Maar omdat het effect van deze inspanningen pas over enkele jaren merkbaar is, staan we nu voor de vraag: hoe houden we de kwaliteit van rechtspraak hoog zolang dergelijke tekorten een feit zijn?
Door mensen van buiten onze organisatie wordt mij met enige regelmaat gevraagd of het verminderen van het aantal rechtszaken een oplossing is. Mijn eerste reactie is dan te wijzen op de Grondwet, waaruit volgt dat de weg naar de rechter open en toegankelijk moet zijn. Er mogen geen drempels worden opgeworpen. Niet om capaciteitsproblemen op te lossen, maar ook niet om onwelgevallige rechterlijke uitspraken over overheidsbeleid te voorkomen. Ik doel hiermee op het onterechte, maar steeds terugkerende verwijt dat de rechter op de stoel van de politiek gaat zitten wanneer hij zich in de zittingszaal (op verzoek!) uitspreekt over maatschappelijk beladen thema’s als het klimaat- of asielbeleid. Als er angst bestaat voor burgers of organisaties die het doen en laten van hún overheid willen toetsen bij de rechter, dan is er iets goed mis. Het uitgangspunt is toch dat (juist) de overheid zich aan haar eigen regels moet, en vooral wíl houden?
Als de Rechtspraak niet meer als noodzakelijke tegenmacht maar als hindermacht wordt gezien, verstoort dit de balans tussen de staatsmachten. U merkt, ik zit hier principieel in. Tegelijkertijd mag een principieel standpunt niet betekenen dat de praktijk uit het zicht raakt. Want juist die praktijk is leerzaam.
Daarom begonnen wij vorig jaar in ons jaarverslag over 2021 met het delen van door rechters geconstateerde knelpunten in wetgeving en beleid. Dat was een ongemakkelijke maar noodzakelijke stap. Ongemakkelijk omdat we hiermee spanning in de trias ‘opzoeken’. Noodzakelijk omdat rechters soms als eersten zien wanneer mensen in levensontwrichtende situaties terechtkomen. Situaties waar onvoldoende rechtsbescherming wordt geboden. Wij voelen de verantwoordelijkheid om dit inzichtelijk te maken, bijvoorbeeld tijdens de vele overleggen tussen vertegenwoordigers van de Rechtspraak en het kabinet, de uitvoeringsinstanties en parlementariërs. Maar óók publiekelijk, zoals in dit jaarverslag, omdat het voor elke inwoner van Nederland nuttig en zelfs noodzakelijk kan zijn om deze geluiden tot zich te nemen.
Door het gesprek aan te gaan met anderen en bereid te zijn écht te luisteren, werken we effectief samen en blijven we goede rechtsbescherming bieden. Door ook zelf in de spiegel te durven kijken en niet bang te zijn voor wat we zien, vermijdt de Rechtspraak fouten uit het verleden. Zo zorgen we er gezamenlijk voor dat de kwaliteit van rechtspraak hoog blijft. En zo doen we recht aan het grote vertrouwen dat burgers gelukkig nog altijd hebben in de instituties van de democratische rechtsstaat. Ik zeg gelukkig, want in de landen om ons heen zien we signalen van een tanend vertrouwen. Een goede uitgangspositie mag ons niet in slaap sussen. Laten we als staatsmachten daarom de onderlinge dialoog structureel en respectvol voeren. Met oog voor elkaars positie en voor de onderlinge samenhang binnen het systeem der staatsmachten.
We zijn blij te zien dat onze observaties bijdragen aan verbetering. In de toelichting op nieuwe wetgeving neemt rechtsbescherming een prominentere plaats in dan voorheen. De toegang tot het recht staat volop in de belangstelling. Wij adviseerden over het wetsvoorstel over de verlaging van griffierechten en de initiatiefnota Huizen van het Recht. Er wordt gewerkt aan een algemene maatregel van bestuur met betrekking tot de nabijheidsrechter. En ook bij de consultatie over de stelselherziening van de gefinancierde rechtsbijstand staat het onderwerp centraal.
Het valt wel op dat, hoewel er aandacht is voor de toegang tot het recht, de toegang tot de rechter op de achtergrond dreigt te raken. Dat laatste staat in de Grondwet, het eerste niet. En dat raakt wederom mijn eerder genoemde, principiële punt.
Ook dit jaar benoemen wij trends en knelpunten in wet- en regelgeving. Ik licht er hier graag twee toe. Om te beginnen de hoger beroepstermijn van drie maanden bij jeugdbeschermingszaken en gezag- en omgangszaken. Deze termijn knelt, zoals familie- en jeugdrechters ook aangaven in hun openhartige reflectierapport naar aanleiding van de Kinderopvangtoeslagaffaire. Regelmatig wacht de partij die door de rechter in het ongelijk is gesteld de volle termijn af voordat hoger beroep wordt ingesteld. Hierdoor, maar ook door een te lange behandeltijd bij de gerechtshoven zelf, komt de uitkomst van het hoger beroep regelmatig als mosterd na de maaltijd. De wereld van het betrokken kind en het gezin staat namelijk niet stil. Een snellere beslissing is nodig. Daarom pleiten we voor een drastisch kortere beroepstermijn van bijvoorbeeld maximaal zes weken.
Het andere knelpunt waarvoor ik aandacht vraag, is de werkwijze van zogenoemde no cure, no pay-bedrijven bij belastingzaken. Burgers worden door deze bedrijven verleid om risicoloos bezwaar te maken tegen bijvoorbeeld een vastgestelde WOZ-waarde. De burger behoeft niets te doen, het bedrijf regelt alles. Bij winst int het bedrijf de toegewezen proceskostenvergoeding, te betalen door de staat, en eventueel een vergoeding voor immateriële schade en/of dwangsom.
Natuurlijk is er niets mis met bedrijven die burgers bijstaan bij hun gang naar de rechter. Maar we zien hier een praktijk waarbij de rechtsgang op zichzelf lucratief is. Bij de behandeling van de zaak valt de afwezigheid van een echt inhoudelijke reactie vaak op. Het gebruik van gestandaardiseerde tekstblokken die niet zijn toegespitst op de zaak, spreekt dan boekdelen.
De baten voor de burger zelf bij dit soort zaken zijn vaak gering; de kosten voor de samenleving lopen in de miljoenen. De belastingrechtspraak loopt door de duizenden extra rechtszaken vast. Bij Mulderzaken speelt een vergelijkbare problematiek, zoals een rechter onlangs benoemde in zijn uitspraak over een verkeersboete. Het verdienmodel zou minder aantrekkelijk kunnen worden door het systeem van vergoedingen aan te passen.
Hoewel de aandacht voor dat wat beter kan begrijpelijk is, is het belangrijk om te constateren dat er binnen de Rechtspraak vooral veel goed gaat. En soms ronduit indrukwekkend is. Neem de strafzaak rond het neerhalen van vlucht MH17. De wereld zag hoe de rechtbank Den Haag deze zaak feilloos behandelde. Veel minder zichtbaar was de mega-operatie achter de schermen, die mogelijk werd gemaakt door collega’s vanuit de hele Rechtspraak. Maar ik denk ook aan de ontwikkelingen op het gebied van maatschappelijk effectieve rechtspraak, waarmee we het werk van de rechter nog dichter bij mensen brengen. Zoals wijkrechtspraak die op een groeiend aantal locaties beschikbaar is en de schuldenfunctionaris die op steeds meer plaatsen aan de slag gaat. Maar ook ‘gewoon’ al die zaken die elke dag worden behandeld door ruim 2.600 rechters en 9.500 Rechtspraakmedewerkers.
Ik nodig u uit om in dit jaarverslag verder te lezen over hun belangrijke werk. Over hoe zij zich ondanks de tekorten, (de nasleep van) de coronacrisis en steeds complexer wordende rechtszaken onverminderd inzetten voor een rechtvaardige samenleving. Kortom: over hoe zij dagelijks samenleven mogelijk maken.
Henk Naves,
voorzitter Raad voor de rechtspraak