Rechtvaardige rechtspraak houdt in dat in elke individuele zaak en op institutioneel niveau, de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechter is gewaarborgd. Elke zaak wordt op zijn eigen merites beoordeeld, met oog en aandacht voor elke partij én voor de maatschappelijke context. Dat recht wordt gesproken na een zorgvuldige behandeling van de zaak, na gedegen feitenonderzoek en een eerlijk proces.
Het betekent ook dat alle medewerkers van de Rechtspraak deskundig en betrokken zijn. Zij reflecteren op hun eigen handelen en investeren in hun eigen ontwikkeling en in die van hun collega’s. Dit doen zij binnen een organisatie die daarvoor de mogelijkheden biedt. Als de Rechtspraak knellende wetgeving signaleert, dan zal zij dit kenbaar maken aan de wetgever of de uitvoerende instanties, zodat deze signalen kunnen worden betrokken bij de ontwikkeling van beleid en wetgeving. En ten slotte gaat de Rechtspraak in gesprek met de andere staatsmachten om samen te werken aan het behoud van een sterke rechtsstaat in een dynamische samenleving.
Op deze website leest u hoe de Rechtspraak in 2022 heeft gewerkt aan rechtvaardige rechtspraak en bijdraagt aan een sterke rechtsstaat.
Kwalitatief goede en betrouwbare rechtspraak is essentieel voor het vertrouwen van de samenleving in de Rechtspraak. Alle medewerkers van de Rechtspraak spannen zich continu in om samen te werken aan het behoud van een hoogkwalitatieve rechtspraak.
Om de kwaliteit van rechtspraak verder te waarborgen, is de Rechtspraak in 2016 gestart met het werken volgens professionele standaarden. Dit zijn
kwaliteitsnormen van en voor rechters om de inhoudelijke kwaliteit van hun werk te verankeren en te bevorderen. Met deze standaarden laten rechters
zien wat goede rechtspraak is, welke kwaliteitseisen zij stellen aan hun werk en werkomgeving en wat de samenleving van hen mag verwachten. Voor elk rechtsgebied gelden specifieke kwaliteitsnormen. De standaarden zijn dynamisch.
Als dat nodig is, worden ze aangepast aan vakinhoudelijke en maatschappelijke veranderingen. De professionele standaarden hebben zich inmiddels ontwikkeld tot een volwaardig kwaliteitsinstrument. Het werken volgens die kwaliteitsstandaarden vergt in de meeste rechtsgebieden meer tijd en dus capaciteit.
De professionele standaarden gelden tot nu toe vooral voor rechters. In verschillende rechtsgebieden is in 2022 begonnen met de verkenning of en hoe
de samenwerking tussen rechters en gerechtsjuristen kan worden uitgewerkt in professionele standaarden.
In 2022 is de visitatie 2022-2023 van start gegaan. De visitatie betreft een vierjaarlijks onderzoek naar de kwaliteitszorg in de Rechtspraak. De visitatie richt zich dit keer op de professionele standaarden. Het onderzoek van de visitatiecommissie heeft betrekking op drie hoofdonderwerpen:
1. Het proces van totstandkoming, implementatie en borging van de professionele standaarden;
2. De inhoud van de professionele standaarden: collectief vakmanschap;
3. Het effect van de professionele standaarden: maatschappelijke relevantie, effectiviteit en doorontwikkeling.
Naast de professionele standaarden zijn er meer onderwerpen die als kwaliteitsindicatoren worden bewaakt. Het gaat daarbij om de hoger beroepspercentages en de doorlooptijden, het aantal en de aard van de klachten die burgers indienen bij de Rechtspraak, het percentage zaken dat wordt afgedaan door een meervoudige kamer, de publicatiegraad van de rechterlijke uitspraken en de aantallen wrakingen. Deze cijfers en meer uitleg over deze kwaliteitsonderwerpen vindt u in het hoofdstuk ‘De Rechtspraak in cijfers’.
Een goed georganiseerde kennisorganisatie maakt het mogelijk voor de medewerkers van de Rechtspraak om hun deskundigheid op peil te houden, zich te blijven ontwikkelen en zo de kwaliteit van de Rechtspraak hoog te houden.
Organisatie van kennis (kennismanagement) wordt ingezet om samen beter en slimmer te werken en om een continue verbetering van het professioneel handelen door medewerkers in een lerende Rechtspraakorganisatie te stimuleren.
De Rechtspraak heeft in 2022 onderzoek laten doen naar de voortgang van de inrichting van de kennisorganisatie. Daarbij was de Rechtspraak vooral benieuwd naar de ervaringen en percepties van de betrokkenen bij het verder brengen van de organisatie van kennis en de ‘gebruikers’ van kennis binnen de Rechtspraak. Het onderzoeksrapport van het onderzoeks- en adviesbureau van de KWINK-groep Voortgang Organisatie van kennis toont aan dat we op de goede weg zijn.
Nut en noodzaak van kennisdelen en ontwikkelen wordt breed gedeeld. Voor het faciliteren van de professionals die expliciet een rol spelen bij het delen en ontwikkelen van kennis, zoals kwaliteitscoördinatoren, informatiespecialisten en opleidingscoördinatoren, zijn verbeteringen in kaart gebracht. Ook in de digitale kennisomgeving moet meer worden geïnvesteerd. Hiermee gaan de gerechten samen met de landelijke diensten aan de slag.
De inrichting van kwaliteitszorg moet resulteren in een hoge kwaliteit van rechtspraak. Het systeem van kwaliteitszorg omvat alle activiteiten en maatregelen waarmee we de kwaliteit van ons werk bewaken en verbeteren. Het doel is om constant en doelgericht te werken aan kwaliteitsverbetering. We maken met elkaar afspraken over kwaliteitstandaarden (zoals professionele standaarden) en bepalen verbeter- of borgingsdoelstellingen en doen ons werk zoveel mogelijk conform die afspraken. Periodiek controleren we in hoeverre dat is gelukt en stellen we onszelf de vraag of we inderdaad werken zoals we zeggen te willen werken. Op basis daarvan evalueren we en beslissen we of bijstelling nodig is.
Het klantonderzoek, het medewerkersonderzoek en de visitatie zijn belangrijke instrumenten om te onderzoeken of de activiteiten en maatregelen ook daadwerkelijk bijdragen aan de kwaliteit van de Rechtspraak. Na een onafhankelijk onderzoek is in 2022 besloten het klantonderzoek en het medewerkersonderzoek opnieuw in te richten. Maatwerk in de uitvoering en een verbeterd handelingsperspectief staan hierin centraal. Om als organisatie te leren van ons handelen en te kunnen verbeteren, is en blijft het essentieel om structureel feedback van zowel medewerkers als rechtzoekenden en professionele partijen te krijgen.
Eind 2022 is voor de vierde keer een Rechtspraakbreed medewerkersonderzoek (oude stijl) gehouden, waarvan de resultaten op 2 februari 2023 bekend zijn gemaakt.
Rechters werkzaam in alle rechtsgebieden hebben in 2022 geïnventariseerd of er zaakstromen zijn of wetgeving is waarbij rechtzoekenden in de knel komen en de rechter te weinig ruimte ervaart om daar wat aan te doen. Ze hebben ook op een andere manier stilgestaan bij de rol van de rechter als het gaat om het bieden van rechtsbescherming. Hierna volgt een overzicht hoe hieraan binnen de verschillende rechtsgebieden invulling is gegeven.
In december 2021 publiceerde de werkgroep reflectie toeslagenaffaire haar rapport Recht vinden bij de rechtbank. Lessen uit de kinderopvangtoeslagaffaire.
Met dit rapport in de hand zijn de bestuursrechters en gerechtsjuristen aan de slag gegaan en hebben zij intensief met elkaar nagedacht en gesproken over de uitkomsten van het rapport. Dit heeft ertoe geleid dat er met de aanbevelingen en conclusies uit het rapport in het achterhoofd een kentering in de uitspraken is gekomen. Bestuursrechters verrichten in voorkomende zaken meer actief onderzoek en/of passen een zogeheten evenredigheidstoets toe en leveren meer maatwerk. Er is structureel aandacht voor zaken die knellen met het rechtsgevoel.
Deze structurele aandacht heeft niet alleen intern binnen de rechtbanken een plek gekregen, maar is ook punt van voortdurende aandacht tijdens landelijke
overleggen waarbij ook de appèlinstanties zijn aangehaakt. Ook zijn deze signalen door de Raad voor de rechtspraak onder de aandacht van andere instanties gebracht. Eind 2022 is door het Landelijk Overleg Vakinhoud Bestuursrecht (LOVB) een dialoog opgestart met ouders en kinderen die zijn geraakt door de toeslagenaffaire. Doel van deze gesprekken is het delen van wederzijdse belevingen en perspectieven op onder andere het onderwerp rechtsbescherming.
Net als de bestuursrechters hebben de familie- en jeugdrechters naar aanleiding van de kinderopvangtoeslagaffaire gereflecteerd op hun eigen werk. Een reflectiecommissie bestaande uit rechters en gerechtsjuristen, ondersteund door externe deskundigen, heeft in 2022 (beperkt ) jurisprudentieonderzoek gedaan. Ze hebben ook interviews gehouden met rechters en gerechtsjuristen, kinderen, ouders en pleegouders, advocaten, bijzondere curatoren, vertegenwoordigers van belangenorganisaties van ouders, medewerkers van de Raad voor de Kinderbescherming en met gecertificeerde instellingen en gemeenten. Daarmee is een brede reflectie uitgevoerd op de taak, rol en de aanpak van familie- en jeugdrechters in gezags- en omgangskwesties civiele jeugdbeschermingszaken (zoals ondertoezichtstellingen en uithuisplaatsingen) bij de rechtbanken en de hoven en de dilemma’s die daarbij spelen. De centrale vraag van deze reflectie was: hoe biedt de familie- en jeugdrechter bij de uitvoering van zijn wettelijke taak rechtsbescherming aan kinderen en (pleeg)ouders in deze zaken?
Het reflectietraject heeft concrete aanbevelingen opgeleverd om in individuele zaken de juiste rechtsbescherming te kunnen bieden. De aanbevelingen zijn gericht aan familie- en jeugdrechters zelf, maar ook (deels) aan ketenpartners en andere staatsmachten. Het rapport van de reflectiecommissie Recht doen aan kinderen en ouders is op 2 februari 2023 gepubliceerd.
Via expertgroepen, redactieraden en bij de verschillende civiele teams in de rechtbanken en de gerechtshoven is door civiele rechters geïnventariseerd of er zaakstromen of (wettelijke) regelingen zijn waarin rechtzoekenden in de knel kunnen komen en de rechter weinig ruimte ervaart om daar wat aan te doen.
In dit bezinningsproces zijn verschillende knelpunten gesignaleerd, onder meer op het gebied van de hoogte van proceskosten en (de heffing van) griffierechten, de consumentenbescherming en de bescherming van kleine zelfstandigen en
beslagrecht.
Een aantal thema’s geeft aanleiding tot zelfreflectie. Een voorbeeld hiervan is de ongelijke procespositie tussen mensen met schuldenproblemen en professionele partijen in insolventiezaken, kantonzaken en curatele-, bewind- en mentorschapszaken. De burger verkeert vaak in een afhankelijke positie ten opzichte van de professionele bewindvoerder en de rechter is in grote mate afhankelijk van de informatie die door die bewindvoerder wordt verstrekt. Voor de burger moet duidelijk zijn dat de rechter oog heeft voor zijn individuele positie en eventuele multiproblematiek waarin hij verzeild kan zijn geraakt. Dit moet tijdens de zitting en in de beslissing van de rechter voldoende aandacht krijgen.
Een ander voorbeeld is dat de kanton- of insolventierechter in trajecten naar een schuldenvrije toekomst vaak ziet dat schulden die zijn voortgekomen uit een besluit tot terugvordering van uitkering of toeslagen, naheffingen of ambtshalve aanslagen, aanleiding zijn voor een overheidsschuldeiser om medewerking aan een schuldentraject te weigeren. In sommige gevallen mag een overheidsorgaan op basis van toepasselijke regelgeving niet eens meewerken aan een minnelijke schuldregeling. In die gevallen dient de weg via het dwangakkoord of de wettelijke schuldsaneringsregeling te worden bewandeld, waarbij de schuldenaar aannemelijk moet maken dat hij ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van de schulden te goeder trouw is geweest. Lerend van de kinderopvangtoeslagaffaire, zou de rechter bij die beoordeling vaker de nuance kunnen zoeken bij de verdeling van de bewijslast.
Daarnaast leent een deel van de thema’s zich voor het afgeven van een signaal aan de wetgever. Dit is onder andere gedaan in het Jaarverslag van de Rechtspraak 2021. Ten slotte is het voornemen om enkele onderwerpen, waarin de heersende jurisprudentie als knellend wordt ervaren, met de Hoge Raad te bespreken. Dit betreft consumentenbescherming, matiging van contractuele boetes en het beschermingsbewind voor verdachten in het strafproces.
Op 15 juni 2022 is een bijeenkomst georganiseerd voor alle strafrechters. Er is gesproken over de vraag of er parallellen zijn tussen de toeslagenaffaire en strafrechtelijke regelgeving die mogelijk niet aan ‘de menselijke maat’ voldoet. Houdt het strafrecht daar wel genoeg rekening mee, en welke rol spelen rechters hierin? Daarbij is onder andere gesproken over rigide wetgeving en de mogelijke underdogpositie van de verdachte ten opzichte van het Openbaar Ministerie (OM). Er zijn valkuilen benoemd en voorbeelden van buikpijndossiers en knellende wetgeving en knellende afspraken binnen de Rechtspraak zelf.
De Centrale Raad van Beroep (CRvB) gebruikt zijn externe oriëntatie om ontwikkelingen en signalen op te vangen. Daarvoor zijn verschillende contacten met ketenpartners, rechtbanken en de wetenschap. De ontwikkelingen in de rechtspraak op het gebied van de menselijke maat worden door het Wetenschappelijk Bureau van de CRvB gesignaleerd en nader besproken in de organisatie. Dit geldt ook voor de voornemens van het kabinet als het gaat om wijzigingen in de wetgeving. Daarbij zijn tevens de conclusies betrokken van advocaten-generaal en uitspraken van de grote kamer over de reikwijdte en toepassing van het evenredigheidsbeginsel.
Binnen de CRvB is reflectie op de eigen uitspraken vast onderwerp van gesprek. Daarnaast heeft de CRvB in 2022 ingezet op professionele reflectie in brede zin. Er is een permanent aanbod van onder andere intervisieactiviteiten, feedbackcursussen en professionele ontmoetingen voor alle medewerkers in de organisatie.
Ook binnen het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) is uitvoerig aandacht besteed aan de wijze van toetsing door de bestuursrechter en het
burgerperspectief. Een belangrijke mijlpaal in 2022 was in dat verband de uitspraak van de grote kamer van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in welke kamer ook het CBb vertegenwoordigd was. In het kader van het burgerperspectief is en wordt verder intern, maar ook in het overleg tussen de hoogste rechters, gesproken over de beoordeling van ontvankelijkheidskwesties. Zeer recentelijk heeft (de president van) het CBb het voornemen geuit om een advocaat-generaal een conclusie te vragen over termijnoverschrijding en de verschoonbaarheid daarvan.
De Rechtspraak roept al geruime tijd op tot een blijvende dialoog tussen de wetgevende-, uitvoerende-, en rechtsprekende macht. Al bij de kabinetsformatie in 2017 wees de Raad voor de rechtspraak de informateur op het belang van deze dialoog over bedreigingen van de rechtsstaat, de spreiding der machten en het vinden van een evenwicht om samen te handelen in het perspectief van een gemeenschappelijk belang: een sterke rechtsstaat voor een dynamische samenleving.
Bij de kabinetsformatie van 2021 heeft de Raad voor de rechtspraak de informateur gevraagd een overlegstructuur te organiseren waarbinnen de drie staatsmachten permanent het gesprek kunnen voeren over het functioneren van de rechtsstaat en de scheiding der machten (de trias politica). Benadrukt werd dat het een nadrukkelijke behoefte was van de Rechtspraak dat in het parlement niet alleen óver de Rechtspraak wordt gesproken, maar ook mét de
Rechtspraak wordt gesproken over bijvoorbeeld onrechtvaardigheid als gevolg van knellende wetgeving of uitvoering.
Naar aanleiding van de kinderopvangtoeslagaffaire is invulling gegeven aan deze dialoog. De Tweede Kamer heeft een motie aangenomen waarin de regering werd opgeroepen om voorbereidingen te treffen voor het instellen van een staatscommissie die het functioneren van de rechtsstaat analyseert en met voorstellen komt om deze te versterken. Deze voorbereiding is door de drie staatsmachten gezamenlijk uitgevoerd.
In 2021 en 2022 hebben bijeenkomsten plaatsgevonden met vertegenwoordigers van alle staatsmachten. De Raad voor de rechtspraak vertegenwoordigde samen met de Hoge Raad en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de rechterlijke macht. Gezamenlijk is gewerkt aan de formulering van de opdracht
aan de genoemde staatscommissie en zijn afspraken gemaakt over de samenstelling van een staatscommissie.
De gezamenlijke voorbereiding van de instelling van een staatscommissie rechtsstaat laat zien dat de drie staatsmachten gezamenlijk kunnen optrekken in rechtsstatelijke kwesties. Daarmee is een eerste stap gezet naar de door de Rechtspraak gewenste permanente dialoog tussen de drie staatsmachten.
Begin 2022 bracht de Rechtspraak op verzoek van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) en de minister voor Rechtsbescherming een zienswijze van de Rechtspraak op rechterlijke constitutionele toetsing uit. Deze visie is tot stand gekomen na een brede consultatie van rechters, raadsheren, bestuurders en andere medewerkers in de gerechten.
In het belang van de rechtsstaat én de rechtsbescherming van de burger, zou de rechter, in aanvulling op de bestaande toetsing aan de Grondwet vooraf door de wetgever bij de totstandkoming van nieuwe wetgeving, in een individuele zaak moeten kunnen toetsen aan specifieke bepalingen in de Grondwet nadat een wet in werking is getreden.
Blijkens de op 1 juli 2022 door de minister van BZK en de minister voor Rechtsbescherming uitgebrachte hoofdlijnenbrief constitutionele toetsing gaat het kabinet in grote lijnen uit van eenzelfde visie op rechterlijke constitutionele toetsing als de Rechtspraak. De Rechtspraak pleit er al lange tijd voor om het de rechter mogelijk te maken te kunnen toetsen aan de Grondwet.
De Rechtspraak is dan ook verheugd over de uitwerking die de rechterlijke constitutionele toetsing heeft gekregen in de hoofdlijnenbrief.
In het jaarverslag over 2021 heeft de Rechtspraak voor de tweede keer aandacht besteed aan trends die de Raad voor de rechtspraak ziet in de wets- en beleidsvoorstellen die aan de Raad in het kader van zijn wettelijke adviestaak ex artikel 95 Wet op de rechterlijke organisatie (RO) ter advisering worden voorgelegd. Ook dit jaar zal de Rechtspraak ingaan op een aantal trends in wets- en beleidsvoorstellen. Daarnaast zal de Rechtspraak stilstaan bij een
aantal in het Jaarverslag van de Rechtspraak 2021 gesignaleerde trends.
In het Jaarverslag van de Rechtspraak 2021 rapporteerde de Rechtspraak dat de rechtsbescherming in nieuwe wet- en regelgeving soms tekortschiet. De Rechtspraak gaf in overweging om de rechtsbeschermingsaspecten in nieuwe wet- en regelgeving zo expliciet en concreet mogelijk uit te werken zodat hierover geen onduidelijkheid kan ontstaan. Ook gaf de Rechtspraak in overweging om in de toelichting bij wetgeving met rechtsbeschermingsaspecten standaard een aparte rechtsbeschermingsparagraaf op te nemen.
Net als in 2021 heeft de Raad voor de rechtspraak in 2022 relatief veel adviezen uitgebracht over wetsvoorstellen waarin de rechtsbescherming een punt van aandacht was, zoals ten aanzien van:
Daarbij valt op dat het vooral over bestuursrechtelijke wetsvoorstellen gaat. Het is begrijpelijk dat de rechtsbescherming bij bestuursrechtelijke wetsvoorstellen vaker een aandachtspunt is.
Het stelsel van rechtsbescherming in het bestuursrecht door de verschillende rechtscolleges in hoger beroep is meer versnipperd en complexer is dan bij andere rechtsgebieden.
Hoewel de Raad voor de rechtspraak in deze adviezen kritisch was over de wijze waarop de rechtsbescherming werd vormgegeven, is de Raad verheugd over de toegenomen aandacht voor rechtsbescherming in de toelichtingen op nieuwe wetgeving. In zijn brief van 31 oktober 20225 aan de Tweede Kamer in reactie op de in het Jaarverslag van de Rechtspraak 2021 gesignaleerde trends heeft de minister voor Rechtsbescherming positief gereageerd op de suggesties van de Rechtspraak op het punt van de rechtsbescherming. Ook tijdens het commissiedebat met de Vaste Kamercommissie voor Justitie en Veiligheid van 8 september 2022 heeft de minister gezegd enthousiast te zijn over de suggestie om in de toelichting op wetgeving explicieter aandacht te besteden aan de rechtsbescherming bij regelgeving waarbij rechtsbescherming een belangrijk aandachtspunt is. Ook heeft hij aangegeven dat hij het gewenst vindt om, waar aangewezen, duidelijkheid te verschaffen over de rechtsbescherming die openstaat voor rechtzoekenden, en te zullen bevorderen dat deze suggestie deel gaat uitmaken van het rijksbrede wetgevingskwaliteitsbeleid. Een eerste concrete stap die de minister daarbij wil gaan zetten, is versterking van de aandacht voor rechtsbescherming in het rijksbrede instrumentarium ter bevordering van de kwaliteit van beleid en regelgeving.
Ook de op 14 december 2022 aangenomen motie-Van Nispen, waarin de regering wordt verzocht om bij nieuwe wetgeving een specifieke rechtsbeschermingsparagraaf op te nemen die ingaat op de gevolgen van het wetsvoorstel voor de rechtsbescherming, de waarborgen tot adequate toegang tot rechtsbescherming behorend bij het nieuwe wetsvoorstel en de maatregelen om de rechtsbescherming te bevorderen, ziet de Raad voor de rechtspraak als een positieve impuls voor de rechtsbescherming in nieuwe wet- en regelgeving.
Het thema toegang tot het recht staat blijkens de in 2022 aan de Raad voor de rechtspraak voorgelegde wets- en beleidsvoorstellen volop in de belangstelling.
Zo bracht de Raad in 2022 adviezen uit over de Initiatiefnota Huizen van het Recht (2022/12) en het wetsvoorstel verlaging griffierechten (2022/48) en wordt gewerkt aan een algemene maatregel van bestuur nabijheidsrechter. Ook bij de informele consultatie verbetering toegang tot het recht en bij de stelselherziening gefinancierde rechtsbijstand staat de toegang tot het recht centraal.
Wat bij veel voorstellen opvalt is het streven om door rechtzoekenden ervaren drempels bij de toegang tot het recht te verlagen, en te willen zorgen voor een betere en onafhankelijke voorlichting en praktische (geen juridische) hulp bij de stappen die rechtszoekenden moeten zetten. Voorbeelden hiervan zijn: de ontwikkelde keuzehulp en een schrijftool in kantondagvaardingszaken die steun bieden bij het bepalen van de reactie.
Daarnaast kenmerken veel voorstellen op het terrein van toegang tot het recht zich door een streven naar vroegtijdig ingrijpen om escalatie te voorkomen, een meer integrale en multidisciplinaire benadering van multiproblematiek en een streven om de onderliggende problemen zover mogelijk op te lossen.
De Rechtspraak is blij met de aandacht voor de verbetering van de toegang tot het recht en ziet mogelijkheden voor de Rechtspraak om daar een bijdrage aan te leveren. Wat de Raad voor de rechtspraak met name bij de beleidsvoorstellen wel opvalt, is dat de toegang tot de rechter soms uit het oog lijkt te worden verloren. De Raad vindt het niet passend dat arbitrage en buitengerechtelijke geschilleninstanties over één kam worden geschoren met de onafhankelijke rechter. De Raad acht het daarom van belang om hierbij nogmaals te benadrukken dat het recht op toegang tot de rechter te allen tijde gewaarborgd dient te blijven.
De Raad voor de rechtspraak constateert een toenemende populariteit van het instrument tijdelijke wetgeving (wetgeving met een beperkte looptijd). De Raad bracht in 2022 vier keer advies uit over tijdelijke wetgeving (advies wetsvoorstel tijdelijke voorziening benoemen van rechters-plaatsvervangers in hun zeventigste levensjaar (2022/49), advies Tijdelijke wet transparantie turboliquidatie (2022/02) en de adviezen over de Tijdelijke wet uitwisseling persoonsgegevens UHP-KOT (2022/35a en 2022/39a). De toename van het aandeel tijdelijke wetsvoorstellen is een opvallende ontwikkeling. Voor de coronapandemie had de Raad voor de rechtspraak bij zijn advisering zelden te maken met tijdelijke wetgeving.
In 2022 bracht de Raad voor de rechtspraak advies uit over meerdere wetsvoorstellen waarin sprake was van vergaande bevoegdheden voor de uitwisseling en verwerking van persoonsgegevens. Voorbeelden van dergelijke wetgeving zijn het Besluit elektronische gegevensuitwisseling door zorgaanbieders (2022/39a) en de advisering over de Tijdelijke wet uitwisseling persoonsgegevens UHP-KOT (2022/35a en 2022/39a).
De Raad voor de rechtspraak constateert een spanningsveld bij de omgang met persoonsgegevens. Om effectiever en integraler te kunnen handelen, wil een veelheid aan onderling van elkaar afhankelijke instanties verdergaande toegang krijgen tot persoonsgegevens die aan andere instanties voor andere doeleinden zijn verstrekt. Het recht op de bescherming van de privacy mag daarbij niet uit
het oog worden verloren.
In het Jaarverslag van de Rechtspraak 2021 constateerde de Raad voor de rechtspraak dat de adviestermijnen steeds korter lijken de worden. In 2022 merkte de Raad weinig verbetering op dit punt. Een kortere adviestermijn dan de standaard adviestermijn leek het afgelopen jaar eerder regel te zijn dan uitzondering. De Raad voor de rechtspraak kreeg ook te maken met adviestermijnen van enkele dagen, zoals bij de verschillende adviezen over de Tijdelijke wet uitwisseling persoonsgegevens UHP KOT.
De standaard adviestermijn van de Raad voor de rechtspraak is twee maanden. Dit houdt verband met het in artikel 95 van de Wet op de rechterlijke organisatie verankerde eis dat de Raad de adviezen met betrekking tot nieuwe wets- en beleidsvoorstellen op het terrein van de rechtspleging vaststelt na overleg met de gerechten. Die termijn heeft ook te maken met het feit dat de Raad voor de rechtspraak de voorgenomen wet- en regelgeving in het bijzonder beoordeelt op de gevolgen voor de organisatie, de werklast die dit voor de gerechten meebrengt en op de (praktische) toepasbaarheid en uitvoerbaarheid.
Het moge duidelijk zijn dat het overleg met de gerechten onder druk komt te staan als de adviestermijn te kort is. Bij een adviestermijn van enkele dagen kan geen sprake zijn van een breed afgestemd en breed gedragen advies. Het komt de kwaliteit en de uitvoerbaarheid van wetgeving ten goede wanneer adviesorganen voldoende tijd krijgen om op een zorgvuldige en weloverwogen wijze te
kunnen adviseren. De Raad voor de rechtspraak doet daarom een oproep aan de verschillende departementen om bij de planning van wetgevingstrajecten voldoende tijd in te ruimen voor de formele consultatie van adviesorganen.
In het Jaarverslag van de Rechtspraak 2021 constateerde de Raad voor de rechtspraak dat hij meerdere wetsvoorstellen kreeg voorgelegd die voorzagen in een inperking van grondrechten. In de in 2022 aan de Raad voorgelegde wet- en regelgeving was een inperking van grondrechten daarentegen minder vaak aan de orde.
Mogelijk houdt dit verband met het feit dat er in 2021 relatief veel coronawetgeving ter advisering is voorgelegd, waarin de inperking van grondrechten ter bescherming van onder meer de volksgezondheid een prominente rol speelde.
Rechtbank Overijssel
De rechtbank Overijssel behandelt begin 2022 in totaal 33 beroepen tegen besluiten van de provincie Overijssel over de stikstofuitstoot van veehouderijen. Milieugroepen vinden dat de provincie ondeugdelijke beoordelingen heeft gemaakt.
De Coöperatie Mobilisation for the Environment en de Vereniging Leefmilieu hebben meerdere zaken aangespannen over door de provincie Overijssel afgegeven natuurvergunningen, het beweiden en bemesten zonder natuurvergunningen en het niet optreden tegen PAS-melders. (Een PAS-melder is een bedrijf dat tussen 2015 en 2019 onder het Programma Aanpak Stikstof kon volstaan met een melding van de berekende stikstofbelasting op kwetsbare natuur.) De milieugroepen vinden dat niet op voorhand kan worden uitgesloten dat aangevraagde stalprojecten zullen leiden tot een toename van stikstofdepositie. Daarom geldt volgens de organisaties een vergunningplicht en had de provincie een passende beoordeling moeten maken. Ze vinden verder dat veehouders een natuurvergunning nodig hebben voor het beweiden en bemesten. De provincie zou ook moeten optreden tegen PAS-melders. De milieuorganisaties vragen de rechtbank overigens niet alleen in te gaan op de specifieke kwesties waar de beroepen over gaan, maar ook om in een breder perspectief iets te zeggen over de stikstofproblematiek.
De provincie heeft natuurvergunningen afgegeven aan veehouders voor het houden van vee in stallen. De provincie verleent zo’n vergunning alleen als een goede beoordeling is gemaakt van de gevolgen die het houden van het vee heeft voor de Natura 2000-gebieden in de omgeving van het bedrijf. De meeste veehouders willen hun stallen voorzien van emissiearme stalsystemen. In theorie leidt het houden van vee in zulke stallen tot een lagere stikstofuitstoot. Daarom is de provincie bij deze stalsystemen uitgegaan van lagere emissiefactoren. Veehouders hebben volgens de provincie geen natuurvergunning nodig voor het beweiden en bemesten van hun land, omdat kan worden uitgesloten dat deze activiteiten significant negatieve effecten hebben op nabijgelegen Natura-2000 gebieden. Ten slotte vindt de provincie in een aantal zaken dat er redenen waren om niet op te treden tegen veehouders die zonder een natuurvergunning hun bedrijven exploiteerden. Dit ging om bedrijven die voor 2019 een PAS-melding hadden gedaan en waarvan de Raad van State in 2019 vond dat het PAS niet als basis kon dienen om toestemming te geven voor activiteiten die stikstof uitstootten. De provincie weigerde op te treden tegen deze PAS-melders omdat de uitstoot verwaarloosbaar zou zijn en de ecologische effecten erg klein.
De rechtbank vindt dat de provincie Overijssel onterecht meerdere natuurvergunningen aan veehouders heeft afgegeven voor het houden van vee in stallen. De provincie had dit niet mogen doen omdat twijfel bestaat of de emissiearme stalsystemen in deze concrete gevallen wel leiden tot de verwachte verlaging van de stikstofuitstoot. De provincie heeft ook onvoldoende onderzocht of het beweiden en bemesten significant negatieve effecten kan hebben op nabijgelegen Natura-2000 gebieden. Dit moet de provincie alsnog doen. In het geval van de PAS-melders heeft de provincie onvoldoende inzichtelijk gemaakt wat de stikstoftoename is, en is onvoldoende in kaart gebracht wat de gevolgen van niet handhaven zijn voor de betrokken Natura 2000-gebieden. Daarom moet de provincie nieuwe besluiten nemen. De rechtbank heeft bij alle beslissingen alleen juridisch naar de zaken gekeken. De rechtbank heeft een controlerende en geen bestuurlijke taak.
In het Jaarverslag Rechtspraak 2021 heeft de Rechtspraak voor het eerst in een jaarverslag aandacht gevraagd voor knelpunten in de uitvoering van wetgeving. De Raad voor de rechtspraak is verheugd over de weerklank die de in het jaarverslag gesignaleerde knelpunten in het politieke en maatschappelijke debat hebben gekregen.
Blijkens de brief van het kabinet aan de Tweede Kamer van 11 juli 20228 zijn de in het Jaarverslag Rechtspraak 2021 gesignaleerde knelpunten ingebracht in de lopende inventarisatie van hardvochtige wet- en regelgeving, dit ter uitvoering van de motie van de leden Ploumen en Jetten. In deze brief zijn de betrokken ministeries ook specifiek ingegaan op een aantal door de Rechtspraak gesignaleerde knelpunten.
Ook uit de reactie van de minister voor Rechtsbescherming van 31 oktober 2022 op de in het jaarverslag gesignaleerde knelpunten en uit de antwoorden van de minister voor Rechtsbescherming op Kamervragen van 9 januari 2023 van de leden Omtzigt en Leijten, blijkt dat de betrokken ministeries op verschillende punten actie hebben ondernomen. Concrete verbeteringen zijn nog niet waar te nemen, maar de Raad voor de rechtspraak begrijpt dat dit enige tijd vergt, zeker daar waar de oplossing van knelpunten aanpassing van wetgeving vergt.
De drie knelpunten op het gebied van het strafrecht die in het Jaarverslag van de Rechtspraak 2021 zijn gesignaleerd, bestaan nog steeds. Over het knelpunt
dat het Centraal Justitieel Incasscobureau (CJIB) te vaak geen schorsende werking verleent bij het bezwaarschrift omzetting taakstraf wordt gesproken.
Bovendien heeft het ministerie van JenV laten weten dat in het gemoderniseerde Wetboek van Strafvordering een bezwaarschrift zal worden aangemerkt als een gewoon rechtsmiddel, waaraan standaard schorsende werking wordt toegekend. Wat betreft het knelpunt van ter beschikking gestelden die de status van ongewenst vreemdeling hebben gekregen, wijst de Raad voor de rechtspraak nogmaals op het rapport van de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming en de daarin gedane aanbevelingen.
Ten slotte blijft de Raad voor de rechtspraak herhalen dat het taakstrafverbod in artikel 22b Wetboek van Strafrecht knelt. Het verheugt de Raad dat dit verbod niet is uitgebreid. Dat neemt niet weg dat het huidige verbod nog steeds bestaat. De Raad adviseert dit te schrappen dan wel te vervangen door een bijzondere motiveringsplicht.
De belastingrechtspraak loopt vast als gevolg van grote hoeveelheden no cure, no pay-zaken
Burgers worden via de media door commerciële bureaus opgeroepen om bezwaar te maken tegen bijvoorbeeld de vastgestelde belasting van hun personenauto (bpm), de vastgestelde waarde van hun huis (WOZ-waarde) of tegen een naheffing parkeerbelasting (parkeerbon). Deze bureaus werken op basis van no cure, no pay (ncnp). Dat betekent dat de burger niets betaalt als het bezwaar niets oplevert. Als hij in het gelijk wordt gesteld, draagt de burger de eventuele proceskostenvergoeding, vergoeding voor immateriële schade en/of dwangsom af aan het ncnp-bureau. Het belastingvoordeel voor de burger is vrijwel altijd veel lager dan de vergoeding die het ncnp-bureau ontvangt. In Mulderzaken ontwikkelt zich overigens een vergelijkbare problematiek.
Het aantal bureaus dat op no cure, na pay-basis werkt, neemt steeds meer toe en dus ook het aantal zaken dat zij starten. Ncnp-bureaus kunnen bijdragen aan rechtsbescherming en toegang tot de rechter wanneer zij zich in hoofdzaak richten op de belangen van hun cliënten. De Rechtspraak heeft daarom geen bezwaar tegen ncnp-bureaus die op deze wijze werken. Ncnp-bureaus zoeken echter steeds vaker de marges van het vergoedingensysteem op, waarbij met name de hoogte van vergoedingen en dwangsommen een stimulans zijn om de procedure te benutten voor het behalen van financieel voordeel voor de eigen onderneming. De werkwijze van deze bureaus en de grote toename van het aantal ncnp-zaken leidt tot steeds meer verstopping van de belastingrechtspraak en daarmee tot steeds langere doorlooptijden en hogere kosten.
Minstens 70 procent van de WOZ-zaken en 95 procent van de bpm-zaken bij de rechtbanken is afkomstig van ncnp-bureaus. Omdat het aandeel in de afgelopen jaren is toegenomen, is het de verwachting dat dit de komende jaren verder zal stijgen. Gemiddeld kostten deze zaken in de jaren 2018 tot en met 2022 de Rechtspraak circa acht miljoen euro per jaar, waarbij door de jaren heen een stijgende trend te zien is. In 2022 lag het bedrag dan ook (ver) boven dit gemiddelde. Deze kosten komen in de periode 2018-2022 voor de Rechtspraak neer op ongeveer een kwart van de totale kosten van de belastingrechtspraak. Daarnaast verdringen deze zaken in toenemende mate andere zaken die vanuit maatschappelijk oogpunt van groter belang zijn.
Het is van belang dat burgers en bedrijven toegang houden tot de belastingrechter. Door de dreigende verstopping als gevolg van de hoeveelheid zaken die ncnp-bureaus starten, komt de toegang tot de belastingrechter voor alle andere burgers en bedrijven onder druk te staan. Het duurt immers (veel) langer voordat zij voor een zitting worden uitgenodigd en een uitspraak krijgen. Het standpunt van de Rechtspraak is dat burgers en bedrijven door de overheid op een toegankelijke en snelle methode zouden moeten worden uitgenodigd om zelf bezwaar en beroep bij WOZ-, bpm- en parkeerbelastingzaken in te dienen. Daarnaast zou een verdienmodel dat gebaseerd is op proceskostenvergoedingen minder aantrekkelijk kunnen worden gemaakt door de bedragen voor proceskostenvergoedingen te verlagen of voor de waardering van onroerende zaken niet uit te gaan van een specifieke waarde, maar van een bepaalde bandbreedte.
Meerdere uitvoeringsorganisaties slagen er niet in om binnen geldende termijnen besluiten te nemen. Als gevolg daarvan dienen veel justitiabelen een zogenoemd beroep niet tijdig beslissen in.
Meerdere uitvoeringsorganisaties slagen er niet in om binnen geldende termijnen besluiten te nemen. Denk bijvoorbeeld aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) of de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT). Als gevolg daarvan dienen veel justitiabelen een zogenoemd beroep niet tijdig beslissen in (ook wel BNTB’s genoemd). Bestuursrechters doen een uitspraak op deze BNTB’s en stellen bij gegrondverklaring een beslistermijn vast met een bijbehorende dwangsom. Vervolgens belanden deze zaken weer bovenop de stapel van de uitvoeringsinstanties, waardoor andere zaken langer blijven liggen en de uitvoering nog verder in de knel komt. Ook bij de gerechten vergen deze zaken tijd en treedt een zogenoemd verdringingseffect op. Daarnaast betreft het grote aantallen zaken. BNTB’s spelen bij de gerechten veelal in vreemdelingen- en UHT-zaken.
Het vervallen van de verslechteringsvergunning leidt tot een verlies aan rechtszekerheid bij ondernemers en natuurorganisaties.
De huidige redactie van artikel 2.7 tweede lid van de Wet natuurbescherming (Wnb) wordt als een ernstig knelpunt ervaren. Artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb luidt vanaf 1 januari 2020:
‘Het is verboden zonder vergunning van gedeputeerde staten een project te realiseren dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een Natura 2000-gebied, maar afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied.’
Dit betekent dat ten tijde van het bestreden besluit alleen een natuurvergunning nodig is als het project significante gevolgen zou kunnen hebben voor het nabijgelegen Natura 2000-gebied. Er is niet voorzien in overgangsrecht. Onder het oude recht was ook een vergunning nodig bij veranderingen van het project. Deze vergunning kon op basis van een belangenafweging worden verleend (de verslechteringsvergunning). Met deze vergunning wist de ondernemer dat hij de aangevraagde activiteit mocht uitvoeren. Het bevoegd gezag had de mogelijkheid om beleid te maken en kon het overzicht behouden.
Als gevolg van de nieuwe redactie van artikel 2.7 tweede lid van de Wnb is een verslechteringsvergunning niet meer vereist. Het vervallen van de verslechteringsvergunning leidt tot een verlies aan rechtszekerheid bij ondernemers en natuurorganisaties. Het betreft nagenoeg alle bedrijven (bijvoorbeeld een agrariër) in de nabijheid van Natura 2000-gebieden die willen uitbreiden of de bedrijfsvoering hebben veranderd. Een voorbeeld hiervan is de zaak van de Efteling waarin het probleem van handhaving wordt uitgelegd.
Er is een wetsvoorstel in consultatie waarbij de Omgevingswet wordt gewijzigd. Dit wetsvoorstel breidt de vergunningplicht voor een Natura 2000-activiteit uit met een vergunningplicht voor stikstofgerelateerde wijzigingen die geen significante gevolgen kunnen hebben voor een Natura 2000-gebied omdat zij niet leiden tot een toename van de stikstofdepositie ten opzichte van de al toegestane hoeveelheid (de ‘referentiesituatie’). De voorgestelde uitbreiding van de vergunningplicht geldt niet alleen voor het zogeheten intern salderen, waaronder het in gebruik nemen van latente ruimte in de bestaande toestemming, maar geldt ook voor wijzigingen die, zonder dat er intern wordt gesaldeerd, leiden tot een afname van de feitelijke depositie, zoals wanneer vanwege de aanscherping van landelijke emissie-eisen een deel van de installatie wordt vervangen of aangepast. Belang van dit wetsvoorstel is dat intern salderen weer vergunningsplichtig wordt en hiermee de rechtszekerheid voor betrokkenen toeneemt.
Een ongerechtvaardigd onderscheid in behandeling van gelijke gevallen.
Er is ongerechtvaardigd onderscheid in behandeling van gelijke gevallen als bedoeld in artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR), voor zover deze uitzondering wegens het bestaan van een zorgbehoefte is beperkt tot bloedverwanten in de tweede graad. De wetgever heeft, ondanks een arrest van de Hoge Raad uit 2017, nagelaten om zelf een regeling te treffen die de discriminatie opheft.
In de loop van 2021 werd duidelijk dat de wet op onderdelen anders uitwerkt dan was voorzien. Deze onduidelijkheid duurt voort.
Het betreft de onvoorziene en ongewenste gevolgen van de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet. Gewezen wordt op de Kamerbrief van 11 maart 2022. Daarin wordt gemeld dat het in de loop van 2021 duidelijk werd dat de wet op onderdelen anders uitwerkt dan bij de voorbereiding ervan was voorzien. Het gaat onder meer om de beslagvrije voet voor AOW’ers. Deze onduidelijkheid duurt voort. Zie ECLI:NL:RBLIM:2022:8750: r.o. 12.2:
‘Vragen over de juridische grondslag en de reikwijdte van de coulanceregeling en of bij de totstandkoming en voortzetting van de coulanceregeling rekening is gehouden met de aanzienlijke toename van de kosten van levensonderhoud in de loop van 2022. Vraag of alsnog wordt overwogen om die regeling om die reden aan te passen. Daarnaast is de vraag gerezen of de SVB als schrijnende situatie beschouwt de situatie dat iemand die – zoals verzoekster – (nagenoeg) alleen AOW-uitkering als inkomen heeft, wordt geconfronteerd met een zodanige (door de leverancier geadviseerde) verhoging van het voorschot voor energiekosten dat ondanks de door de regering genomen compensatiemaatregelen, sprake is van aanzienlijk gestegen kosten en het risico dat een problematische betalingsachterstand ontstaat.’
Het knelpunt betreft de berekeningswijze van het dagloon in de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) in relatie tot het evenredigheidsbeginsel.
Het knelpunt betreft de berekeningswijze van het dagloon in de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) in relatie tot het evenredigheidsbeginsel. Zie als voorbeeld ECLI:NL:RBGEL:2021:5972:
‘Het UWV ervaart de berekeningswijze van het dagloon voor de Wet WIA als een knelpunt in zijn uitvoering. Dit heeft het UWV op 3 juni 2021 in een knelpuntenbrief UWV 2021 aan de minister geschreven. Naar het oordeel van de rechtbank is eiseres de dupe van precies dit knelpunt dat door het UWV is gesignaleerd. Door het meetellen van loonloze perioden ondervindt zij immers langdurig zeer nadelige financiële consequenties (r.o. 3.5 en 3.6).’ Zie in dit verband ook de Knelpuntenbrief UWV 2022.
Het knelpunt zit met name op het punt ‘redelijkerwijs kunnen beschikken over bepaalde middelen’ en de invulling die daaraan wordt gegeven.
Het knelpunt zit met name op het punt ‘redelijkerwijs kunnen beschikken over bepaalde middelen’ en de invulling die daaraan wordt gegeven. Zie ECLI:NL:RBOBR:2023:124:
‘De Belastingdienst heeft zonder medeweten van eiseres de belastingteruggave verrekend met haar belastingschuld en eiseres daarvan pas naderhand in kennis gesteld. Hoewel de Belastingdienst daarmee in zijn recht stond, is aan eiseres feitelijk de kans ontnomen om de belastingteruggave aan te wenden voor haar eigen levensonderhoud. Verweerder heeft de belastingteruggave in dit geval dan ook ten onrechte op grond van artikel 31, eerste lid, van de Participatiewet als (later verkregen) middel aangemerkt. Hierbij is naar het oordeel van de rechtbank ook van belang dat de belastingschuld van eiseres dusdanig hoog is dat de verrekening niet leidt tot het wegvallen van die schuld of tot een dermate vermindering van die schuld dat eiseres binnen afzienbare tijd schuldenvrij zal zijn. Dit betekent dat verweerder ten onrechte gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid om de over het jaar 2020 verleende bijstand tot een bedrag van 2.049,00 euro van eiseres terug te vorderen.’
Een tekort aan verzekeringsartsen bij het UWV, in combinatie met het tekort aan door gerechten in te schakelen gekwalificeerde deskundigen, is een knelpunt.
Medische keuringen in werknemersverzekeringszaken worden door eigen deskundigen van het UWV uitgevoerd. Er is een tekort aan verzekeringsartsen bij het UWV, hetgeen door kan werken in procedures. Dit, in combinatie met het tekort aan door gerechten in te schakelen gekwalificeerde deskundigen (onder andere verzekeringsartsen, psychologen en psychiaters), is een knelpunt.
Consumentenbescherming faalt als zaken niet meer aan de rechter worden voorgelegd maar onderhands worden geregeld op een manier die voor de consument ongunstiger is.
Een knelpunt dat ook aandacht behoeft, is de ambtshalve toetsing in consumentenzaken. Deze betreft zowel toetsing van door ondernemers gehanteerde algemene voorwaarden (oneerlijke bedingen), als toetsing of ondernemers bij het aanbieden van hun producten voldoen aan hun wettelijke informatieverplichtingen (met name bij verkoop op afstand). Dit vormt een direct knelpunt in de gevallen dat ondernemers met hun rechtsbijstandverleners (deurwaarders en incassobureaus) ervoor kiezen om zaken niet meer aan te brengen bij de rechtbanken. Consumentenbescherming faalt als zaken niet meer aan de rechter worden voorgelegd maar onderhands worden geregeld op een manier die voor de consument ongunstiger is dan wanneer de rechter hierover zou hebben beslist.
De ambtshalve toetsing vormt voorts een indirect knelpunt, omdat de werklast die de ambtshalve toetsing met zich meebrengt in toenemende mate een fors beslag op de rechterlijke capaciteit legt. Ook dat heeft gevolgen voor de rechtsbescherming die de Rechtspraak als geheel moet bieden.
Zorgen over de mogelijkheid die in kinderbeschermingszaken ontbreekt om snel onderzoek te laten doen.
Familie- en jeugdrechters hebben zorgen over de mogelijkheid die in kinderbeschermingszaken (zoals bij een onder toezichtstelling of een gezagsbeëindigende maatregel) ontbreekt om snel onderzoek te laten doen. Dit beperkt de wettelijke mogelijkheid voor ouders tot contra-expertise. Dit onderzoeksinstrument, dat bij uitstek is bedoeld om de ouders en kinderen rechtsbescherming te bieden, blijkt in de praktijk onvoldoende te werken. Jeugdrechters wijzen contra-expertise regelmatig af omdat de wachtlijsten voor dergelijke onderzoeken te lang zijn. Het dringend belang van het kind verzet zich tegen toewijzing van een dergelijk onderzoek. Ook de hoge kosten van een dergelijk onderzoek spelen een rol.
De situatie dreigt nog nijpender te worden omdat het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP) zich bezint op het afstoten van zijn taak op het gebied van het opleveren van familierechtelijke rapportages. De rechter is in beginsel aangewezen op het NIFP voor het laten uitvoeren van een contra-expertise.
Het perspectiefbesluit heeft geen wettelijke basis, wordt niet standaard voorgelegd aan de rechter en er is niet eenduidig voorzien in rechtsbescherming.
In de praktijk van de jeugdbescherming komt het geregeld voor dat de gecertificeerde instelling een zogenoemd perspectiefbesluit neemt, waarin wordt beslist dat het perspectief voor de jeugdige niet meer ligt bij de eigen ouders. Dit besluit heeft tot gevolg dat de jeugdzorg niet meer werkt aan terugplaatsing van het kind bij de eigen ouders. Het perspectiefbesluit heeft geen wettelijke basis, wordt niet standaard voorgelegd aan de rechter en er is niet eenduidig voorzien in rechtsbescherming. Familie- en jeugdrechters worstelen met de vraag hoe ze moeten omgaan met dit perspectiefbesluit. Er loopt een procedure tot ‘cassatie in het belang der wet’ bij de Hoge Raad om handvatten voor de praktijk te verkrijgen. Het is van belang dat het perspectiefbesluit en de rechtsbescherming daartegen in het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet herziening kinderbeschermingsmaatregelen een wettelijke regeling krijgen.
De hoger beroepstermijn is nu voor alle familie- en jeugdzaken drie maanden. Deze termijn knelt.
De termijn om een beslissing van de rechtbank te kunnen voorleggen aan een gerechtshof (de hoger beroepstermijn) is nu voor alle familie- en jeugdzaken drie maanden. Deze termijn knelt. Als pas in de laatste week hoger beroep wordt ingesteld, kan het gerechtshof in de praktijk regelmatig niets meer betekenen, vanwege het verstrijken van de tijd en/of maatregel. Het voortduren van procedures kan ook een bepalende factor zijn bij de uitvoering van de kinderbeschermingsmaatregel. Dit tijdsverloop is niet in het belang van het kind en daarom zou de hoger beroepstermijn dan ook verkort moeten worden van drie maanden naar (bijvoorbeeld) vier weken.
In de praktijk ontstaan uitvoeringsproblemen waardoor wachttijden oplopen en de rechter de regie over de zaak verliest.
Op lokaal niveau werken gemeenten en rechtbanken samen bij het aanbieden van hulp in familiezaken. Dit kan een traject van ouderschapsbemiddeling zijn, begeleide omgang of hulp voor het kind. Deze samenwerking is vrijwillig: de rechtbank verwijst en gemeenten pakken die verwijzing op basis van de afspraken die zij met de rechtbanken hebben gemaakt op.
In de praktijk ontstaan uitvoeringsproblemen, bijvoorbeeld met betrekking tot de vraag of de gemeente ook nog een eigen urgentieonderzoek (triage) kan doen. Hierdoor lopen de wachttijden op en verliest de rechter de regie over de zaak. Een wettelijke basis in (bijvoorbeeld) de Jeugdwet waarin de bevoegdheid van de rechter staat om te verwijzen naar een aantal vormen van hulpverlening, zou kunnen helpen bij een betere uitvoering van het zogeheten uniforme hulpaanbod in familiezaken.
Rechtzoekenden moeten op tijd weten wat zij kunnen verwachten zodat ze verder kunnen met hun leven. Het verbeteren van de doorlooptijden en het vergroten van de voorspelbaarheid zijn daarom prioriteiten van de Rechtspraak. Hieronder leest u hoe de Rechtspraak in 2022 heeft gewerkt aan tijdige en voorspelbare rechtspraak.
Om de in 2019 ontwikkelde nieuwe standaarden voor doorlooptijden waar te maken, heeft de Rechtspraak besloten dat in alle gerechten prioriteit wordt gegeven aan tijdige en voorspelbare rechtspraak. Onder de noemer Tijdige rechtspraak werken de gerechten aan het verkorten van de procedures, het inlopen van werkvoorraden, het slimmer roosteren en plannen en aan het vergroten van voorspelbaarheid voor rechtzoekenden door betere communicatie.
In 2021 zijn de knelpunten in kaart gebracht en is gezamenlijk bepaald wat er nodig is om tijdiger en voorspelbaarder te worden. Vervolgens is in 2022 Rechtspraakbreed met diverse verbetermogelijkheden en experimenten aan de slag gegaan.
In alle gerechten wordt actief gewerkt aan het vergroten van de tijdigheid en voorspelbaarheid. Elk gerecht doet dit op zijn eigen wijze, met verschil in aanpak en verschil in intensiteit. Gerechten kijken welke ‘versnellers’ er in hun lokale situatie mogelijk zijn om de duur van procedures te verkorten.
Er is een landelijk netwerk opgericht waarbij gerechten succesvolle ‘versnellers’, kennis en ervaring kunnen uitwisselen.
Daarnaast is alle gerechten het aanbod gedaan om (externe) ondersteuning te krijgen op het gebied van projectmanagement en/of procesoptimalisatie. Van de 17 gerechten hebben 12 aangegeven hiervan gebruik te willen maken. Omdat de behoefte van ieder gerecht verschilt, wordt zoveel mogelijk maatwerk geleverd.
Bij ieder gerecht wordt prioriteit gegeven aan het inlopen van achterstanden. Zij worden hierbij ondersteund door een landelijke inloopkamer. Deze inloopkamer bestaat uit vijf inloopteams die zaken van een gerecht kunnen overnemen.
De inloopteams hebben samen 45 nieuwe gerechtsjuristen opgeleid. Er zijn inloopteams voor familierecht, civiel recht (zowel eerste aanleg als hoger beroep), strafrecht en bestuursrecht. In totaal hebben zij in 2022 ruim 17.000 zaken voor verschillende gerechten afgehandeld. Daarnaast zijn er sinds 2021 door de rechtbank Zeeland-West-Brabant in samenwerking met andere gerechten bijna 5.000 ‘oude’ zaken uit het rijksbelastingrecht afgerond (van in totaal 7.000 zaken).
Dit was mogelijk door een tijdelijke ministeriële regeling waardoor onderlinge bijstand tussen gerechten mogelijk is. Ook gerechtshoven hebben elkaar bijstand verleend om belastingzaken af te doen. Ook dit werd mogelijk gemaakt door een tijdelijke ministeriële regeling.
Omdat de capaciteit bij de Rechtspraak vooralsnog schaars is en de werkdruk hoog is, moet het rooster- en planproces zo zijn ingericht dat medewerkers rust en regelmaat ervaren in het rooster en daardoor hun tijd optimaal kunnen benutten. Nadat in 2021 de huidige situatie en potentiële verbeterkansen werden onderzocht, is begin 2022 een landelijk raamwerk ontwikkeld om het rooster- en planproces binnen de Rechtspraak te verbeteren en verder te professionaliseren.
In 2022 zijn twee rechtbanken gestart met de invoering van dit raamwerk. In 2023 zullen nog acht gerechten volgen. Verder zijn landelijke functieprofielen opgesteld voor de functie van roosteraar en planner en is een opleiding voor deze functies ontwikkeld. Twee promovendi van de Universiteit Twente doen onderzoek naar wiskundige modellen waarmee de Rechtspraak efficiënter kan roosteren en plannen.
Verbetering van de communicatie met rechtzoekenden is een van de belangrijkste speerpunten van het programma Tijdige rechtspraak. Na de start in 2021 zijn in 2022 voor verschillende zaakstromen de brieven aan rechtzoekenden herschreven en opnieuw vormgegeven.
Verder is onderzoek gedaan naar de mogelijkheid om hulpmiddelen te ontwikkelen om rechtzoekenden in staat te stellen hun zaak te volgen en medewerkers beter toe te rusten om de toegezegde termijnen te halen. In de teams binnen de gerechten wordt gesproken over het belang van voorspelbaarheid en wat eenieder kan bijdragen om dit te verbeteren. Er worden workshops gegeven over bewustwording om de rechtzoekende centraal te stellen.
Ook zijn hulpmiddelen ontwikkeld, waardoor gerechten zelf aan de slag kunnen met het werken aan voorspelbaarheid. Een voorbeeld hiervan is een track & trace hulpmiddel waarmee rechtzoekenden hun zaak kunnen volgen.
Om goed te kunnen sturen op de doorlooptijden, is gedegen managementinformatie nodig. Pas dan is zichtbaar hoe het staat met de rechtszaken en waar het eventueel (logistiek) spaak loopt in een procedure. Voor vrijwel alle rechtsgebieden zijn de informatiesystemen in 2022 verder ontwikkeld en digitaal ontsloten, waardoor omvang, locatie en ouderdom van de zaken beter inzichtelijk zijn. Er zijn workshops georganiseerd om leidinggevenden met behulp van deze informatiesystemen beter te leren sturen met cijfers.
Uit bovenstaande voorbeelden blijkt dat er in het kader van het programma Tijdige rechtspraak een verandering op gang is gekomen. Tegelijk heeft de Rechtspraak geconstateerd dat er meer nodig is dan we aanvankelijk dachten om de doorlooptijden te halen en achterstanden weg te werken. Onder andere vanwege de coronacrisis en het mogelijk daaraan gerelateerde hogere verzuim en het tekort aan rechters, hebben de gerechten meer tijd nodig om de verbeteringen te realiseren.
Verandering kost tijd en capaciteit. De Rechtspraak is meer rechters gaan opleiden, en hoewel de bezetting gestaag toeneemt, is de inzetbaarheid van rechters en raadsheren in het primaire proces de afgelopen tien jaar afgenomen. De afname wordt veroorzaakt door de toename van het gebruik van de partiële arbeidsparticipatie senioren (PAS), door de tijd die het begeleiden van rechters en raadsheren in opleiding kost én door de toegenomen inzet van rechters en raadsheren in andersoortige functies (zoals leidinggevende of in IT-projecten). Daarnaast speelt een toename van de complexiteit van zaken en wetgeving een belangrijke rol bij de personeelsbehoefte.
De productiviteitscijfers geven aan dat de productiviteit weer langzaam stijgt ten opzichte van de periode voor de coronacrisis. Ook is zichtbaar dat de werkvoorraad in 2022 ten opzichte van 2021 bij de rechtbanken en gerechtshoven gemiddeld gelijk is gebleven. In sommige rechtsgebieden zijn grote achterstanden weggewerkt, maar in andere rechtsgebieden is de voorraad juist toegenomen.
Bij de gerechtshoven heeft dit op het gebied van belastingrecht voor een groot deel te maken met de eerder genoemde no cure, no pay-zaken. Zo is te zien dat de door de Rechtspraak zelf ontwikkelde normen voor doorlooptijden nog vaak niet worden gehaald. Hier speelt ook het wegwerken van nog bestaande achterstanden een rol. Het is op dit moment nog niet mogelijk om een goede vergelijking met 2021 te maken, omdat de normen voor doorlooptijden toen nog volop in ontwikkeling waren.
Rechtbank Midden-Nederland
In de nacht van 13 of 14 juli 2021 raakt Carlo uit Waddinxveen dodelijk gewond bij een vechtpartij op de boulevard van El Arenal op Mallorca. Hij overlijdt 4 dagen later. Een Nederlandse vriendengroep heeft eerder die nacht al verschillende mensen aangevallen in dit uitgaansgebied. Uit deze groep moeten 9 verdachten zich voor de rechter verantwoorden.
De meeste verdachten en het OM zijn in beroep gegaan tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland.
Uit het dossier doemt het beeld op van een groep die erop uit was om die avond te vechten. Getuigen verklaren over hevige geweldsexplosies in het uitgaansgebied van El Arenal. Hoewel de aanval op Carlo niet op beeld staat, zijn er diverse filmbeelden van andere momenten tijdens deze geweldsuitbarstingen, waaronder beelden van mishandelingen. Tijdens het onderzoek heeft de politie meer dan 60 getuigen gehoord, 20 telefoons en andere gegevensdragers onderzocht, camerabeelden geanalyseerd en gesprekken en telefoonlijnen afgeluisterd. Ook is DNA-onderzoek uitgevoerd en is een politie-informant ingezet. In combinatie met diverse uitgebreide verklaringen van getuigen en deels ook van verdachten, heeft dit inzicht gegeven in wie welke rol heeft gehad. Het Openbaar Ministerie eist celstraffen oplopend tot 10 jaar en werkstraffen tegen 8 jongemannen voor hun aandeel in het geweld. Een negende verdachte zou vrijgesproken moeten worden.
De advocaten van de verdachten hebben de vriendengroep op verschillende punten verdedigd. De verdachten hebben verschillende geweldshandelingen bekend, maar ontkennen allemaal betrokken te zijn geweest bij de dodelijke mishandeling van Carlo. Zij zeggen ook allemaal niet te hebben gezien wat er met Carlo is gebeurd. Volgens de advocaat van hoofdverdachte S.B. uit Hilversum, tegen wie het Openbaar Ministerie 10 jaar cel eist vanwege diens ‘initiërende rol’, is niet duidelijk geworden ‘wat er door wie bij Carlo is gedaan’. Het OM zou volgens de raadsman selectief hebben ‘geshopt’ uit afgelegde verklaringen die niet overeenkomen met camerabeelden. Ontlastende verklaringen zijn genegeerd. In de media en ook door de officier van justitie is een beeld geschetst van een groep jongens die ‘op oorlogspad’ was. De raadslieden verzetten zich tegen dat beeld. Er is sprake van een trial by media en daar zou in de strafmaat rekening mee moet worden gehouden. Alle advocaten bepleiten vrijspraak van de verdachten van betrokkenheid bij de dood van Carlo.
Er was op Mallorca sprake van zinloos en extreem groepsgeweld, waarbij ieders aandeel heeft bijgedragen aan de dood van Carlo. De groep van de verdachten heeft gezamenlijk geweld uitgeoefend tegen Carlo’s vriendengroep. Carlo is daarbij in zijn gezicht gestompt en achterover gevallen. Vervolgens hebben meerdere jongens hem tegen zijn bovenlichaam en hoofd getrapt. Voor de rechtbank staat vast dat hoofdverdachte S.B. in elk geval Carlo heeft geschopt. Zo zat het DNA van Carlo op de schoen van deze 20-jarige verdachte. Ook wijst een getuige hem aan als 1 van de jongens die op Carlo inschopten. De rechtbank vindt daarom dat S.B. medepleger van de doodslag op Carlo is. Ook een andere jongen heeft volgens de rechtbank geschopt, maar de rechtbank weet niet wie. S.B. krijgt een gevangenisstraf van 7 jaar voor de doodslag op Carlo en voor het andere geweld. Voor dat andere geweld krijgen 4 verdachten 30 maanden celstraf. De andere verdachten krijgen 18 en 12 maanden celstraf. 1 verdachte krijgt een taakstraf van 150 uur en 1 verdachte wordt vrijgesproken. De rechtbank straft de meeste verdachten fors hoger dan het Openbaar Ministerie heeft geëist. Volgens de rechtbank hebben zij een wezenlijke rol gehad in het geweld dat uiteindelijk heeft geleid tot de tragische en zinloze dood van Carlo.
De Rechtspraak moet toegankelijk zijn voor iedereen. Drempels die een effectieve toegang tot de rechter belemmeren, zijn onwenselijk. De Rechtspraak werkt er daarom aan om digitaal, fysiek en telefonisch goed bereikbaar te zijn voor iedereen en om informatie te verstrekken in begrijpelijke taal.
Rechterlijke beslissingen moeten zijn voorzien van een deugdelijke motivering, uitspraken worden in het openbaar gedaan en zo veel mogelijk gedeeld. De Rechtspraak streeft er actief naar een effectieve en duurzame organisatie te zijn. Hieronder leest u hoe de Rechtspraak in 2022 heeft gewerkt aan toegankelijke en transparante rechtspraak.
De Rechtspraak wil digitaal toegankelijk zijn voor alle procespartijen. De Rechtspraak gaat de komende jaren het indienen van een zaak, de uitwisseling van stukken, het inzien van het dossier en communicatie over een zaak steeds meer digitaal mogelijk maken.
De Rechtspraak heeft hier in 2022 onder andere via het project Digitale
Toegankelijkheid (DT) aan gewerkt. De volgende resultaten op het gebied
van het digitaal toegankelijk maken van rechtspraak zijn in 2022 behaald:
• Sinds 1 februari 2022 kunnen advocaten in verplichte zorgzaken op vrijwillige basis digitaal communiceren met de rechtbank Gelderland. Dit was vijf maanden later voor advocaten bij alle rechtbanken mogelijk. Verplichte zorgzaken is de tweede zaakstroom die via het project Digitale Toegang Civiel/Bestuur (DT) digitaal toegankelijk is gemaakt. Voor de eerste zaakstroom, beslagrekesten, was het in 2021 al mogelijk landelijk digitaal te procederen.
• De pilot voor digitaal procederen in de zaakstroom rijksbelastingen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is afgerond met een positieve evaluatie. De landelijke invoering start in 2023. Digitaal procederen in de zaakstroom gemeenschappelijk verzoek echtscheiding is bij verschillende rechtbanken getest en de pilot wordt naar meer rechtbanken uitgebreid.
• Sinds 1 februari 2022 behoort faxen met de Rechtspraak tot het verleden. Veilige e-mail (en in de toekomst voor steeds meer zaakstromen via het webportaal op Mijn Rechtspraak) is daarvoor in de plaats gekomen om vertrouwelijke informatie versleuteld en veilig te delen.
• Met de Aanpak Toegankelijke Communicatie (ATC) zijn in 2022 stappen gezet in het verbeteren van de communicatie met rechtzoekenden met behulp van kennis uit (klantreis)onderzoeken. Zo ontwikkelt de Rechtspraak (digitale) hulpmiddelen waarmee rechtszoekenden makkelijker hun weg vinden binnen juridische procedures. Er is bijvoorbeeld een keuzehulp ontwikkeld bij het formuleren van een reactie op een civiele dagvaarding en is er een schrijfmaatje die je helpt bij het schrijven van een reactie op een kantondagvaarding.
• Wettelijke vertegenwoordigers, zoals bewindvoerders, kunnen niet altijd
inloggen bij overheidsdiensten om zaken te regelen voor hun cliënten. Een
wettelijke vertegenwoordiger moet bijvoorbeeld op papier aangifte doen bij de Belastingdienst. Dat kost meer tijd. Met een automatische controle van de wettelijke vertegenwoordigersrelatie (WVR) is aan die omslachtige manier van werken voor openbare, professionele bewinden een einde gekomen. Sinds 2022 kunnen zij nu namens hun cliënten bij Mijn Belastingdienst inloggen om direct de handeling uit te voeren. Bij de inlog wordt via de door de Rechtspraak gebouwde WVR-database automatisch gecontroleerd of de bewindvoerder daartoe bevoegd is.
• Sinds 4 februari 2022 bieden alle rechtbanken de mogelijkheid tot het digitaal regelen van bewindszaken via Mijn Bewind. Stapsgewijs schrijven de rechtbanken bewindvoerders aan met de vraag zich aan te melden voor Mijn Bewind. Steeds meer particuliere bewindvoerders maken daarvan gebruik.
• Werken met het Digitaal Werkdossier (DWD) is in 2022 voor steeds meer
zaakstromen beschikbaar gekomen. Door papieren documenten te digitaliseren met een scanner is het ook mogelijk om het DWD al te gebruiken voordat voor een zaakstroom digitaal procederen mogelijk is. Hiermee zijn inmiddels zes gerechten bezig.
De Rechtspraak heeft in 2022 een visie op het houden van online zittingen
vastgesteld. Op basis van deze visie is een plan van aanpak opgesteld waarin online zittingen verder worden geprofessionaliseerd. Deze aanpak loopt over drie sporen: het vakinhoudelijke spoor, het maatschappelijke spoor en het voorzieningenspoor. Vakinhoudelijk worden de spelregels voor online zittingen vastgesteld. In het maatschappelijke spoor worden ketenpartijen erbij betrokken. En in het voorzieningenspoor wordt een systeem ontwikkeld om online zittingen te kunnen houden. Er zijn twee regievoerders aangesteld die de voortgang en samenhang van deze drie sporen bewaken en het plan van aanpak uitvoeren.
In 2023 moeten de ontwikkeling van het systeem en de spelregels grotendeels gereed zijn. Voorwaarde voor succesvolle voortzetting van het houden van online zittingen als gereedschap van de rechter is realisatie van wetgeving die dit blijvend mogelijk maakt. De eerste stappen daartoe heeft het ministerie van JenV gezet.
Met het programma Meer en verantwoord publiceren geeft de Rechtspraak
vorm aan de ambitie om meer gerechtelijke uitspraken te publiceren. In 2022 is een analyse uitgevoerd naar de aantallen en aard van de afdoeningen in de 1,4 miljoen zaken die de Rechtspraak in 2021 heeft behandeld, welk deel daarvan leidt tot een uitspraak en op welke wijze deze al dan wordt niet gepubliceerd.
Tevens is een plan gemaakt om de komende jaren het aantal gepubliceerde uitspraken structureel te verhogen. In 2022 is het aantal gepubliceerde uitspraken gestegen van 45.100 naar 49.800.
In 2022 is gestart met project Vernieuwing Procesondersteuning (VPO). Met VPO worden de oude administratieve systemen binnen tien jaar vervangen. Daarnaast gaat VPO oplossingen bieden in de administratieve logistiek van digitale dossiers, zaken en stukken om digitaal werken mogelijk te maken.
De oude systemen die worden vervangen zijn immers ontworpen voor administratieve ondersteuning van het toen analoge werkproces. De vernieuwing van het primair proces systeem voor het strafrecht (Basisplan straf) wordt inmiddels voorbereid. Naast de ontwikkeling van de primaire informatievoorziening, gaat veel aandacht uit naar het maken en uitvoeren van samenwerkingsafspraken met het OM en de voorbereiding op de herziening van het Wetboek van Strafvordering.
In 2022 zijn 37 aanvragen binnengekomen voor medewerking van de Rechtspraak aan wetenschappelijk onderzoek door externe onderzoekers. Hiervan zijn tot op heden 30 aanvragen afgehandeld en is 29 keer medewerking toegezegd. Eén aanvraag is afgewezen en de rest is nog in behandeling.
De afgewezen onderzoeksaanvraag betrof een verzoek om mee te denken over de wenselijkheid van nieuwe wetgeving op het gebied van het strafrecht. Omdat dit verzoek raakte aan de politieke wenselijkheid van dergelijke wetgeving, is gelet op de scheiding der machten besloten geen medewerking te verlenen.
De Rechtspraak innoveert niet enkel op technologisch gebied maar ook op procesrechtelijk gebied ter vervulling van haar maatschappelijke taak. Ze sluit daarbij nauw aan bij de behoeften en problemen in de samenleving. De Rechtspraak neemt actief deel aan het maatschappelijk debat en werkt betrouwbaar samen met ketenpartners en in relevante netwerken. De onpartijdige en onafhankelijke rol van de rechter blijft hierbij gewaarborgd.
Hieronder leest u hoe de Rechtspraak in 2022 heeft gewerkt aan maatschappelijke rechtspraak.
De Rechtspraak werkt actief samen met verschillende partijen en belanghebbenden in de rechtspraak, denk bijvoorbeeld aan partijen uit de strafrechtketen of overleg met de advocatuur. Deze samenwerking vindt plaats op landelijk en op arrondissementsniveau. De samenwerking is belangrijk en noodzakelijk om het rechtssysteem zo goed mogelijk te laten functioneren. Het rechtssysteem is een stelsel met onderling van elkaar afhankelijke actoren dat gebaat is bij een goed uitgekiende samenwerking. De onderwerpen en thema’s die tijdens deze overleggen worden besproken, lopen uiteen van praktische zaken tot kwesties over het bieden van rechtsbescherming. Ze gaan nooit over de inhoud van individuele zaken of beslissingen die rechters zouden moeten nemen. Binnen de samenwerking staan de rechterlijke onpartijdigheid en onafhankelijk altijd voorop.
Het werk in de strafrechtketen bestaat kort gezegd uit opsporing (politie), vervolging (OM) en berechting (Rechtspraak) van verdachten en de uitvoering van opgelegde straffen. Ook andere organisaties, zoals de reclassering, zijn daarbij betrokken. De verschillende instanties hebben hierbij hun eigen taken en bevoegdheden. Zij werken vanuit hun eigen verantwoordelijkheid institutioneel en organisatorisch samen – landelijk en lokaal.
De strafrechtketen is een complex geheel van logistiek en vakinhoudelijk van elkaar afhankelijke instanties met ieder een eigen taak en rol in het strafproces. Door deze bril moet naar ‘ketenprestaties’ worden gekeken; de strafrechtketen is geen bedrijf. Dat neemt niet weg dat er een overkoepelende gezamenlijke maatschappelijke opdracht is van goed verlopende en tijdige strafrechtelijke procedures.
Vanwege de organisatorische onderlinge afhankelijkheid is samenwerking een noodzakelijke voorwaarde voor een goed functionerende strafrechtketen. De Rechtspraak heeft de afgelopen jaren belangrijke stappen gezet in het bijdragen aan de verbetering van deze netwerkaanpak.
De Rechtspraak neemt deel aan het Bestuurlijk Ketenberaad (BKB), waarbij ketenorganisaties en het ministerie van JenV op strategisch niveau afspraken
maken over de samenwerking en de beoogde prestaties van de strafrechtketen.
Belangrijke thema’s zijn de aanpak van zaakvoorraden en doorlooptijden, waaronder zedenzaken, digitalisering, wijkrechtspraak en de voorbereiding op het gemoderniseerde Wetboek van Strafvordering. Onder de paraplu van het BKB is per 1 januari 2023 het programma Digitalisering Strafrechtketen (PDSK) afgerond. Met dit programma zijn belangrijke stappen in de digitalisering van de strafrechtketen gezet. Zo is er een Ketendoelarchitectuur (KDA) vastgesteld, die staat voor het verhogen van de uitwisselbaarheid van informatie in de strafrechtketen. Dit zorgt voor een betere informatie-uitwisseling binnen de strafrechtketen, zoals de uitwisseling van multimedia.
Dit is belangrijk bij het delen van audiovisueel bewijsmateriaal en ‘digital born’ processtukken. Digitale communicatie met advocaten, verdachten en slachtoffers wordt mogelijk gemaakt. Het programma wordt vanaf 2023 door de betrokken BKB-instanties structureel voortgezet in DDS (Duurzaam Digitaal Stelsel).
In opdracht van het BKB is het Actieplan Strafrechtketen opgesteld in een brede samenwerking tussen politie, OM, Rechtspraak, ministerie van JenV, CJIB en overige executiepartners zoals de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI), de drie reclasseringsorganisaties (3RO) en de Raad voor de Kinderbescherming. Dit actieplan richt zich onder andere op versnelling van doorlooptijden en het terugdringen van de voorraden strafzaken, onder andere door de inzet van (super)snelrecht in alle arrondissementen en een betere benutting van snelrecht(zittingscapaciteit).
Als vervolg op het actieplan heeft het BKB in november 2020 een Realisatieteam Actieplan (RT) in het leven geroepen, waarin vertegenwoordigers van de
verschillende organisaties van de strafrechtketen, waaronder ook de Rechtspraak, de afspraken van het actieplan uitvoeren. De inzet van het Realisatieteam heeft mede geleid tot een stijging van het aantal zaken dat via (super)snelrecht in 2022 is afgedaan. Dat heeft een positief effect gehad op de doorlooptijden.
De landelijke inloopkamer strafrecht heeft het afgelopen jaar nauw samengewerkt met het Parket Centrale Verwerking Openbaar Ministerie (CVOM). Een indeling in vier categorieën zaken met daaraan gekoppelde behandeltijden voor de zitting, maakt dat het CVOM een veel beter en gedetailleerder zicht heeft op de concrete zaakvoorraad en de voor afdoening van die zaakvoorraad benodigde zittingstijd, en dus zittingen per rechtbank. De werkvoorraden zijn
hierdoor inzichtelijk geworden. Verder blijkt dat de werkwijze van de inloopkamer efficiënt is: meer rendement per zitting en dus een positief effect op de zaakvoorraden.
In het structurele OM/ZM-overleg wordt de omvang en de ontwikkeling van de voorraden strafzaken besproken aan de hand van de gezamenlijk ontwikkelde monitor. Deze monitor, die aan de gerechten en parketten wordt toegestuurd, geeft inzicht in de in- en uitstroom van strafzaken en geeft een overzicht van de zaakvoorraden. Dit overzicht is bedoeld om te worden gebruikt bij de samenwerking tussen gerechten en parketten.
De Raad voor de rechtspraak en het College van procureurs-generaal hebben op 22 november 2022 een professionele ontmoeting georganiseerd tussen presidenten en hoofdofficieren over het onderwerp ‘samenwerking en achterstanden’. De top 10 van reeds eerder in het verleden gemaakte afspraken is herbevestigd. Afgesproken is dat de gerechten en parketten met de resultaten van deze ontmoeting ‘lokaal’ aan de slag zullen gaan. In de zomer van 2023 wordt de stand van zaken geëvalueerd en worden de resultaten daarna landelijk besproken. Dit alles is gericht op een betere beheersing van de zaakvoorraden en verbetering van doorlooptijden. Het sluit aan bij een doelstelling van het BKB om de lokale/regionale samenwerking te versterken.
Slachtoffers
De Rechtspraak heeft deelgenomen aan het Programma Wet uitbreiding slachtofferrechten (WUS) om de WUS te kunnen invoeren. Een aantal onderdelen van de WUS is in 2022 in werking getreden. Voor andere onderdelen is de invoering voorbereid.
De zorgen die in het jaarverslagen van 2020 en 2021 zijn geuit duren onverminderd voort. Ouders en vooral kinderen krijgen regelmatig niet of te laat de noodzakelijk hulp. Rechterlijke beslissingen worden regelmatig onvoldoende of te laat uitgevoerd. Sommige gevolgen zijn onomkeerbaar. Rechters luidden de noodklok middels een brandbrief aan de verantwoordelijke bewindslieden over de toenemende zorgen over het jeugd(straf)recht. In november 2022 kwam het bericht van de inspecties naar buiten dat jongeren niet kunnen rekenen op goede opvang in justitiële jeugdinrichtingen. Naast het feit dat de opvang en begeleiding van kinderen binnen het jeugdrecht adequaat en veilig dient te zijn, is het essentieel voor het vertrouwen in de Rechtspraak dat vonnissen en beschikkingen ook (op tijd) worden uitgevoerd. De Rechtspraak blijft in gesprekken met de bewindslieden en ketenpartners aandacht vragen voor deze problematiek.
In 2021 is geconstateerd dat het Uniform Hulpaanbod (UHA) vanwege de wachtlijsten aan slagkracht verliest. De Rechtspraak heeft daarom het initiatief genomen om samen met het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en het ministerie van JenV het UHA weer meer slagkracht te geven. Ook op lokaal niveau vinden binnen de meeste arrondissementen overleggen plaats tussen onder meer Jeugdzorg, de Raad voor de Kinderbescherming en de Rechtspraak.
In deze overleggen wordt in algemene zin informatie uitgewisseld over actuele ontwikkelingen en knelpunten. Een commissie van familie- en jeugdrechters en gerechtsjuristen, ondersteund door externe deskundigen, heeft in 2022 een reflectietraject uitgevoerd waarbij veel gesprekken zijn gevoerd met ketenpartners over rechtsbescherming in jeugdbeschermings- en gezag- en omgangszaken. Het rapport over dit reflectietraject is in februari 2023 gepubliceerd. De aanbevelingen van de reflectiecommissie worden in 2023 verder uitgewerkt.
De Rechtspraak maakt al sinds lange tijd deel uit van de Migratieketen. Deze keten wordt in hoge mate, waar het asiel betreft, bepaald door de actuele ontwikkelingen in de wereld maar ook door Europese afspraken en regelgeving. De Rechtspraak denkt mee hoe door goede afstemming in ketenverband met opvolgende ketenpartners zo efficiënt mogelijk vreemdelingenzaken kunnen worden afgedaan. Zo is er structureel overleg over de in- en uitstroomprognoses van de IND en de Rechtspraak. Doel daarvan is zo snel mogelijk inzicht te krijgen in het aantal zaken dat bij de ene organisatie in- en uitstroomt en de gevolgen die dat heeft voor de instroom van zaken bij de andere organisatie.
Extra aandachtspunt in 2022 was de zaakinstroom op grond van de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen (BNTB). Dit betreft zaken waarbij de IND niet binnen de wettelijke termijn beslist en een vreemdeling hiertegen beroep instelt bij de rechtbank. In 2022 ging het om ruim een kwart van de totale instroom vreemdelingenzaken. Een groot deel van de huidige capaciteit wordt hierdoor ingezet op de behandeling van de BNTB. Dit gaat ten koste van de behandeling van overige vreemdelingenzaken.
Binnen het domein van het algemene bestuursrecht wordt op arrondissementsniveau met uitvoeringsorganisaties die met regelmaat als procespartij optreden, zoals het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV), de Belastingdienst en de Sociale Verzekeringsbank (SVB) gesproken over mogelijke knelpunten in het proces en/of de samenwerking.
Op civiel terrein worden periodiek signaleringsoverleggen gevoerd met belanghebbenden, zoals met de Koninklijke Beroepsvereniging van Gerechtsdeurwaarders (KBvG). Daarnaast heeft de Rechtspraak in 2022 deelgenomen aan een aantal door het ministerie van JenV georganiseerde thematafelsessies met belanghebbenden over schuldenproblematiek. De thematafelsessies geven uitvoering aan de motie Van Beukering-Huijbregts c.s. waarin het kabinet is verzocht te kijken naar het huidige stelsel van maatschappelijk verantwoorde incasso en deurwaardersactiviteiten en verbeteringen in kaart te brengen.
Ter bevordering van de rechtsstaatontwikkeling en de kwaliteit zet de Rechtspraak in op actieve deelname aan een aantal belangrijke internationale netwerken. Waar de andere staatsmachten een duidelijkere vertegenwoordiging op Europees niveau kennen binnen de bestaande EU instellingen, is de rechtsprekende macht over verschillende netwerken verdeeld.
Deze netwerken ontwikkelen standaarden over de onafhankelijkheid van de Rechtspraak. Zo worden er opinies, gemeenschappelijke standaarden en rapporten ontwikkeld door het European Networks of Councils for the Judiciary (ENCJ), maar ook in verschillende commissies van de Raad van Europa.
Door deel te nemen aan de verschillende Europese netwerken, draagt de Nederlandse Rechtspraak bij aan het versterken van de rechterlijke macht binnen Europa. Verscheidene experts vanuit de Rechtspraak namen in 2022 deel aan projecten van het ENCJ. Nederland is als een van de oprichters van het ENCJ erg actief binnen het netwerk en is altijd nauw betrokken geweest bij het bestuur van het ENCJ.
Naast samenwerking in netwerken kunnen internationaal georiënteerde rechters en Rechtspraakmedewerkers deelnemen aan bilaterale en multilaterale projecten. Voorbeeld van een multilateraal project is de samenwerking sinds 2015 met de Bosnische Rechtspraak. Begin 2022 is voor de derde keer een project opgestart tussen de Bosnische, Noorse en Nederlandse Rechtspraak. Het project zet zich in voor de versterking van het bestuur van de Bosnische Raad en verbetering van de kwaliteit van de strafrechtelijke afdelingen van de rechtbanken.
De overleggen en samenwerkingen waar de Rechtspraak aan deelneemt, zijn niet altijd per rechtsgebied afgebakend, maar overstijgen ook rechtsgebieden. Een voorbeeld hiervan is het signaleringsoverleg met de Nederlandse orde van advocaten (NOvA) en het signaleringsoverleg tussen de Nationale ombudsman, het Juridisch Loket, de Raad van State en de Rechtspraak. Dit laatste overleg staat nog in zijn kinderschoenen, maar de meerwaarde wordt reeds door alle betrokken partijen gezien. In het overleg worden trends en signalen gedeeld.
De meerwaarde van dit overleg is dat het rechtsgebied overstijgend is en dat de Nationale ombudsman en het Juridisch Loket vanwege hun plek in de keten eerder en/of andere signalen krijgen dan de Raad van State en de Rechtspraak.
Met de Raad voor Rechtsbijstand is jaarlijks bestuurlijk overleg en worden relevante actuele ontwikkelingen uitgewisseld in het domein van rechtspraak en rechtsbijstand. Om op de hoogte te blijven van belangrijke ontwikkelingen op het gebied van de stelselherziening gefinancierde rechtsbijstand, is de Raad voor de rechtspraak aangesloten bij de stuurgroep en kerngroep Stelselherziening gefinancierde rechtsbijstand. Deze overleggen vinden op initiatief van het ministerie van JenV plaats met een aantal belanghebbenden, zoals de NOvA, het Juridisch Loket, de Raad voor de Rechtsbijstand, Divosa en de Mediatorsfederatie.
Ten slotte vinden er tussen het ministerie van JenV, in het bijzonder met het Directoraat-Generaal Rechtspleging en Rechtshandhaving (DGRR), en de Raad voor de rechtspraak meerdere keren per jaar bestuurlijke overleggen plaats. Deze overleggen dienen om relevante actuele ontwikkelingen te bespreken op het terrein van rechtspraak. Ook is er op ambtelijk niveau overleg over innovatieve projecten bij de Rechtspraak en projecten onder de vlag van stelselherziening rechtsbijstand om best practices uit te wisselen en te stimuleren dat ontwikkelingen op elkaar aansluiten.
Het Wetboek van Strafvordering wordt gemoderniseerd omdat het oude wetboek een lappendeken was geworden van later ingevoegde bepalingen. Het is hoog nodig een heldere structuur te bieden en het wetboek aan te passen aan de moderne, digitale tijden en nieuwe jurisprudentie. De Rechtspraak is gematigd positief. Vernieuwing is zinvol, maar er zijn enkele inhoudelijke bezwaren tegen de nieuwe wettekst. De implementatie wordt een grote uitdaging die de nodige druk zal leggen op de Rechtspraak.
Daarnaast zal de invoering een grote financiële impact hebben. Vooruitlopend op de inwerkingtreding van het nieuwe Wetboek van Strafvordering is al eerder besloten met enkele toekomstige regelingen in het wetboek te experimenteren. Op 1 oktober 2022 is de Innovatiewet Strafvordering in werking getreden, die het experimenteren mogelijk maakt. Er wordt geëxperimenteerd op het gebied van audiovisuele verslaglegging, mediation, prejudiciële vragen, gegevens na inbeslagneming en bevoegdheden van de hulpofficier van justitie. Binnen twee jaar na inwerkingtreding van de Innovatiewet zullen de pilots worden geëvalueerd. Dan wordt bekeken welke gevolgen de voorgestelde wijzigingen hebben op de organisatie in de strafrechtketen in zijn algemeen en de Rechtspraak, als laatste in de keten, in het bijzonder.
2022 is grotendeels besteed aan de voorbereiding van pilots bij gerechten die met betrokken organisaties samenwerken, zowel in technisch ondersteunende zin als in het kader van het veranderende werkproces. Tevens is met het oog op de deelprojecten en de communicatie, maar ook met een blik op een update van de landelijke ontwikkelingen op wetgevings- en programmaniveau en het verder brengen van de ketensamenwerking, ingezet op verdere versterking van het programma Modernisering Strafvordering.
De problemen van mensen worden niet altijd opgelost met het doorhakken van juridische knopen. Daarom onderzoekt de Rechtspraak met innovatieve projecten hoe de rechter kan bijdragen aan een oplossing waarmee mensen verder kunnen. Maar ook hoe de toegang tot de rechter laagdrempeliger kan.
Dit wordt ook wel maatschappelijk effectieve rechtspraak (MER) genoemd. De lopende innovatieve projecten zijn grofweg onder te verdelen vier stromingen die hierna kort worden toegelicht, maar er zijn ook andere innovatieve pilots. Welke projecten en pilots er zijn, staat op rechtspraak.nl.
Bij de eenvoudige civiele procedure ligt de nadruk op snelle, toegankelijke en betaalbare rechtspraak voor civiele geschillen. Na evaluatie van de pilots Haagse wijkrechter (rechtbank Den Haag) en Rotterdamse regelrechter (rechtbank Rotterdam) in 2020, onderzoekt de Rechtspraak of de positieve ervaringen van de eenvoudige civiele procedures ook gelden wanneer slechts één van beide partijen besluit om het geschil voor te leggen aan de rechter.
Daarvoor is een tijdelijke wetswijziging nodig. In 2022 is de voorbereiding begonnen van een wetswijziging via de ‘AMvB nabijheidsrechter’, die dat mogelijk maakt.
Innovatieve projecten die vallen onder multiproblematiek/wijkrechtspraak hebben tot doel effectief bij te dragen aan het oplossen van uiteenlopende en meervoudige problemen van mensen in de wijk. De Rechtspraak heeft na de evaluatie van de pilot wijkrechtbank Eindhoven van de rechtbank Oost-Brabant begin 2022 besloten om wijkrechtspraak uit te breiden. Daarbij wordt aangesloten bij de krachtwijken van Preventie met gezag, een programma van de Rijksoverheid. De Rechtspraak heeft een landelijke programmaorganisatie ingericht, die de uitbreiding coördineert en de rechtbanken faciliteert.
Naast wat nu wijkrechtspraak Oost-Brabant heet, zijn er ook locaties in Rotterdam en Amsterdam: wijkrechtspraak op Zuid van de rechtbank Rotterdam en buurtrechter Venserpolder van de rechtbank Amsterdam. Wijkrechtspraak op Zuid in Rotterdam is in de tweede helft van 2022 afgerond met een positieve evaluatie. Ook daar is wijkrechtspraak, net zoals in Oost-Brabant, met uitbreiding van soorten zaken een vaste werkwijze geworden.
Bij de stroming schulden gaat het om een aanpak om schuldenproblematiek terug te dringen. De Rechtspraak heeft in 2022 besloten tot het inzetten van schuldenfunctionarissen bij alle rechtbanken. De schuldenfunctionaris is een medewerker van de rechtbank die fungeert als schakel tussen de Rechtspraak en gemeentelijke schuldhulpverlening. De schuldenfunctionaris, die in de rechtbank wordt opgeleid en aangesteld, gaat direct in gesprek met betrokkenen. Indien mogelijk en gewenst worden de betrokkenen doorgeleid naar de gemeentelijke schuldhulpverlening. De betrokkenen krijgen daar op de kortst mogelijke termijn een afspraak om hulp te krijgen bij de schuldenproblematiek. De inzet van een schuldenfunctionaris heeft geen effect op het verloop van de rechtszaak. In 2022 werkten de rechtbanken Den Haag, Gelderland, Limburg, Overijssel en Rotterdam al met zo’n schuldenfunctionaris.
Van de innovatieve projecten die vallen onder de stroming complexe echtscheidingen (gericht op het verminderen van conflicten als mensen uit elkaar gaan), wordt pas medio 2023 de eerste evaluatie verwacht. De innovatieve projecten die onder deze stroming vallen zijn de procedure gezamenlijke toegang ouders (PGTO) en de deelgeschillenrecht pilot van de rechtbank Gelderland.
Van de overige innovatieve pilots is in 2022 de pilot GOO (Gericht Op Oplossing) van de CRvB geëvalueerd. Aan partijen die samen tot een oplossing willen komen, biedt de CRvB in hoger beroep snelle, oplossingsgerichte rechtspraak in begrijpelijke taal. Deze GOO-procedure is mogelijk in zaken over de Participatiewet en sociale verzekeringen. Op een enkelvoudige zitting, zonder tijdsdruk, is ruimte voor de juridische én de niet juridische kanten van een zaak.
College van Beroep voor het bedrijfsleven
De minister van Economische Zaken en Klimaat verlengde in 2021 de 9 FM-vergunningen voor landelijke commerciële radio-omroepen met 3 jaar. Daartegen kwam Kink FM in het geweer. Kink heeft geen FM-vergunning en wilde dat de beschikbare frequentieruimte zo snel mogelijk opnieuw zou worden verdeeld. De rechtbank Rotterdam gaf Kink gelijk. Daartegen zijn 7 commerciële radio-omroepen in hoger beroep gegaan bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb).
De FM-vergunningen voor landelijke commerciële radio-omroepen waren geldig tot 1 september 2022. Daarna zou de minister de beschikbare frequentieruimte opnieuw verdelen. Vanwege de terugloop van advertentie-inkomsten door de coronamaatregelen heeft de minister de vergunningen met 3 jaar verlengd. De rechtbank Rotterdam heeft daar ten onrechte een stokje voor gestoken door het verlengingsbesluit te vernietigen. De rechtbank had de minister op zijn minst de ruimte moeten laten om hetzij de vastgestelde zorgvuldigheids- en motiveringsgebreken te herstellen, hetzij een door de minister zelf in te vullen nieuw besluit te nemen. Afwegingen op dit gebied behoren namelijk bij uitstek tot het politieke domein. En een meerderheid in de Tweede Kamer had de minister nu juist gevraagd om verlenging van de FM-vergunningen. Het verlengbaarheidsbesluit is overigens voldoende zorgvuldig voorbereid en ook deugdelijk gemotiveerd. De uitvoerige onderbouwing die de minister heeft gegeven heeft de rechtbank Rotterdam niet betrokken in haar beoordeling. In brieven aan de Tweede Kamer heeft de minister zonder enig voorbehoud de uitdrukkelijke en concrete toezegging gedaan dat de FM-vergunningen zouden worden verlengd. Zij mochten daaraan het gerechtvaardigde vertrouwen ontlenen dat hun vergunningen verlengd zouden worden. Het werd hierdoor ook weer mogelijk om krediet aan te trekken.
De rechtbank heeft het beroep tegen het verlengingsbesluit terecht gegrond verklaard en dat besluit terecht vernietigd. Voor het CBb weegt zwaar dat de FM-vergunningen schaarse rechten zijn en daarom een beperkte looptijd hebben. De hoofdregel is dat de vergunningen na hun looptijd opnieuw worden verdeeld. Nieuwkomers hebben dan de kans om zo’n vergunning te krijgen. Dat zou gebeuren op 1 september 2022, maar de minister verlengde de FM-vergunningen tot 2025. Dat een meerderheid in de Tweede Kamer verlenging van de FM-vergunningen wilde, betekent niet dat het geldende wettelijke en jurisprudentiële beoordelingskader niet meer geldt. Verlenging van de looptijd van bestaande vergunningen is alleen mogelijk als er een wettelijke uitzonderingssituatie is. Het algemeen economisch belang kan zo’n reden voor verlenging zijn, maar het CBb vindt dat de minister het algemeen economisch belang in dit geval niet als reden voor verlenging had mogen inroepen. De financiële positie van de landelijke commerciële radiosector is namelijk niet zo kwetsbaar dat van een nieuwe verdeling op korte termijn moet worden afgezien. De omroepen kunnen zich ook niet beroepen op een politieke toezegging van de minister aan de Tweede Kamer. Aldus moeten de FM-vergunningen voor landelijke commerciële radio-omroepen per 1 september 2023 opnieuw worden verdeeld.